Er zijn perioden in de geschiedenis dat je jezelf afvraagt of wij mensen echt iets geleerd hebben van onze eigen historie. Soms lijken de fouten zich eindeloos te herhalen, alsof er geen illustraties uit het verleden zijn van hoe heilloos een gekozen weg soms kan zijn. Kijkend naar de ervaringen van de Eerste en de Tweede Wereldoorlog kan je de vraag stellen of mensen er op het punt van vrede en veiligheid wijzer op geworden zijn.
Dr. Jurjen Zeilstra, lid van de beraadgroep Geloven en Kerkelijke Gemeenschap van de Raad van Kerken, schreef er een artikel over voor het blad ‘Geruchten’. Hij analyseert de positie van de kerken voorafgaand aan de Eerste en de Tweede Wereldoorlog. Zijn conclusie: ‘Er keerde wel degelijk iets ten goede in de oecumenische beweging van de jaren twintig en dertig uit de vorige eeuw. Aan de vooravond van de Tweede Wereldoorlog lieten de meeste kerken zich lang niet meer zo gemakkelijk voor het karretje van de oorlog spannen als in 1914’.
Jurjen Zeilstra schildert in het artikel een ietwat naïeve kerk van wie er ongeveer tachtig afgevaardigden bij een waren gekomen in Konstanz, Zuid-Duitsland, net voordat de Eerste Wereldoorlog uitbrak. Het waren leden van Europese en Amerikaanse protestantse kerken. Ze hadden een speciale oecumenische vredesconferentie georganiseerd en wilden onderzoeken welke bijdrage de kerken konden leveren aan de vriendschappelijke betrekkingen tussen de volken. Maar nog voordat de conferentie goed en wel was begonnen, moesten de kerkelijke vertegenwoordigers erkennen dat de conferentie zou sterven in de goede bedoelingen. De Eerste Wereldoorlog brak uit, nog voordat de conferentiegangers de Duitse bodem hadden verlaten.
De gevolgen waren ingrijpend. Vier lange jaren stonden de christelijke volken van Europa elkaar naar het leven. Miljoenen mensen lieten het leven. Het beschavingsoptimisme waarop de Europese droom was gebouwd zou tijdens de Eerste Wereldoorlog verkruimelen. Europese kerken waren in de decennia voorafgaand aan de Grote Oorlog niet erg kritisch op het nationalisme, analyseert Jurjen Zeilstra. ‘Het telkens weer terugkerende probleem met betrekking tot christelijk vredeswerk was dat de meeste protestantse en orthodoxe kerken als zodanig nationaal georganiseerd waren. De loyaliteit aan de eigen natie was groot. Deze werd als een natuurlijk aspect van een goddelijke scheppingsorde beleefd, evenals de eventuele gewapende conflicten met andere volken die konden optreden’.
Veel theologen, ook invloedrijke Duitsers, zoals R. Seeberg, G.A. Deissmann en A. von Harnack, waren hun kritische houding inmiddels geheel verloren. De vlammende oorlogsretoriek was niet van de lucht. Engelse, Franse theologen – ongeacht hun denominatie – beijverden zich nu voor de nationalistische zaak. Predikanten en priesters zegenden de wapenen. De inkeer zou pas komen, toen de aantallen slachtoffers maar bleven stijgen.
Zeilstra analyseert hoe kerken en vredesgroepen het drama van de Eerste Wereldoorlog hebben verwerkt. Hij stelt vast dat er allerlei kleine idealistische christelijke vredesbewegingen ontstonden, zoals in Nederland Kerk en Vrede. De grote kerken zouden dat georganiseerde vredeswerk nooit echt omhelzen, meent Zeilstra, wel kwamen de oecumenische organisaties van de grond, zoals bleek bij de oprichting van Life and Work in Stockholm in 1925. De oprichting van de Volkenbond liet zien dat de nationale staten hun verantwoordelijkheid wilden nemen. En de kerken reageerden in woorden die nu nog herkenbaar zijn. De Franse protestantse theoloog W. Monod sprak bijvoorbeeld over de noodzaak de Volkenbond een ziel te geven.
Jurjen Zeilstra legt in zijn artikel een positief accent door aan te geven dat het oecumenisch perspectief groeide juist door de traumatische oorlogservaringen. Aan de vooravond van de Tweede Wereldoorlog lieten de meeste kerken zich niet meer zo gemakkelijk voor het karretje van de oorlog spannen als in 1914. Zeilstra: ‘Voor een nieuwe generatie van met name studenten was de Grote Oorlog de inktzwarte achtergrond waartegen de oecumenische beweging opbloeide. Een belangrijke Nederlandse exponent van deze generatie was W.A. Visser ’t Hooft, die nauw betrokken zou zijn bij de oprichting van de Wereldraad van Kerken in 1948’.