Ineens, terwijl veel mensen met vakantie en het zomerse weer bezig zijn, is er het onrustbrengende bericht van een extra Journaaluitzending. En dan de verschrikkelijke mededeling van het neerstorten van het vliegtuig boven het oosten van de Oekraïne. Gaandeweg wordt duidelijk dat er onder de 283 passagiers en 15 bemanningsleden 192 Nederlanders zijn. Dat brengt het verschrikkelijke nieuws nog dichter bij, al maakt het ten principale natuurlijk geen verschil of iemand die slachtoffer is een Nederlandse, Australische of Indonesische nationaliteit heeft. Je voelt de concreetheid van het drama als een fotograaf die ter plaatse was, vertelt van een meisje van amper vijf in een rood jurkje, die hij levenloos op het veld zag liggen. Wat een angstige laatste momenten voor haar en al die anderen. Hoe zinloos en demonisch de afgevuurde raket. Hoe kunnen mensen elkaar dit aandoen?
‘Ik heb geen ander voedsel dan verdriet,
mijn klachten stromen in een vloed van tranen.
Wat ik vreesde, komt nu over me,
wat mij angst aanjoeg, heeft me getroffen.
Ik vind geen vrede, vind geen kalmte,
mijn rust is weg – onrust bevangt mij’
(Job 3: 24-26)