Hoe oecumenisch is het nieuw liedboek van de Interkerkelijke Stichting voor het Kerklied? De discussie over het nieuwe liedboek in mei uitgebracht door de Interkerkelijke Stichting Kerklied loopt nog even door. Recent reageerde de rooms-katholieke hoogleraar Martin Hoondert in het Nederlands Dagblad. Eerder kwamen mensen aan het woord, zoals Klaas Holwerda van de Interkerkelijke Stichting voor het Kerklied en de protestantse hoogleraar Marcel Barnard.
De Interkerkelijke Stichting voor het Kerklied ontving in 2006 en 2007 de opdracht van de Algemene Doopsgezinde Sociëteit, de Vrijzinnige Geloofsgemeenschap NPB, de Protestantse Kerk in Nederland en de Remonstrantse Broederschap de opdracht om met een voorstel voor een nieuwe uitgave te komen. Naderhand sloten zich vier kerken aan, dat zijn de Nederlands Gereformeerde Kerken (2008), de Gereformeerde Kerken vrijgemaakt (2008), de Verenigde Protestantse Kerk van België (2009) en de Evangelisch-Lutherse Kerk in België (2011). Wat er nu ligt ‘overstijgt in zijn verscheidenheid tegenstellingen tussen uiteenlopende kerkliedculturen en bergt een onuitputtelijke bron van gebruiksmogelijkheden in zich’, aldus Klaas Holwerda, secretaris van de ISK in een voorwoord. ‘Het eigene en kenmerkende van dit boek ligt onder meer in andere (onberijmde) vormen van psalmzingen, een aanzienlijk grotere afwisseling in genres, liederen voor kinderen en jongeren, voorbeelden van gezongen liturgie, verrassend nieuw materiaal uit zowel andere Europese landen als de wereldkerk, meditatieve zangvormen…’. ‘Tegenover een te eenzijdige focus op het heden of op het individu is evenwel de gemeenschap van de heiligen wereldwijd en de eeuwen door leidend geweest bij de samenstelling…’. Holwerda noemt vanuit die achtergrond het liedboek zelfs ‘een cultuurboek’.
Martin J.M. Hoondert, bijzonder hoogleraar ‘Muziek en christendom’ aan de Universiteit van Tilburg (een leerstoel van de Nederlandse Sint-Gregorius Vereniging), gaat in het Nederlands Dagblad van 9 augustus in op de oecumenische vernieuwing. ‘Ik zie in het nieuwe liedboek een tendens tot oecumene’, zegt hij, ‘en tot ‘ritueel zingen’’. Ritueel zingen is een vertrouwd fenomeen in de Rooms-Katholieke Kerk. Hoondert: ‘Protestanten hebben heel lang liederen in strofen gezongen. Die liederen waren vooral bedoeld als catechese, geloofsonderwijs. Elk lied bevatte als het ware een minitheologie. Maar in het nieuwe liedboek zie je meer korte liederen – een kyrie of gloria – waarbij het niet zozeer om de tekst gaat als wel om de handeling van het zingen. Het feit dat je zingt is dan vooral belangrijk’.
Een vergelijkbaar fenomeen ziet Hoondert in de praiseliederen in evangelische kring. ‘Veel van die liederen klinken een beetje hetzelfde. Er wordt veel in herhaald. Het gaat erom dat je in een flow komt, in een bepaalde sfeer. De tekst verdwijnt meer naar de achtergrond’. Hij vindt dat een positieve ontwikkeling. Het verbindt met andere kerken, maar het maakt ook duidelijk dat zingen meer is dan een verlengstuk van het onderricht.
Wie het liedboek ter hand neemt ziet bijvoorbeeld in het register van het nieuwe liedboek vijftien keer een lied aangekondigd onder het woord ‘Kyrie’. Teksten zijn van onder meer de lutherse traditie, de orthodoxe traditie, uit Straatsburg en van hedendaagse cantores zoals Willem Blonk, lid van de projectgroep Vieren van de Raad van Kerken, afkomstig uit Rotterdam, die de melodie heeft gemaakt op een tekst van Harrie Wouters (‘Alle geluk’). Direct op dit lied (nummer 300c), volgt 301a: Kyrie eleison, Christe eleison, Kyrie eleison; op orthodoxe muziek.
Er zijn ook andere zeer korte teksten. Bijvoorbeeld lied 332, een tekst van Anneke van Wijngaarden (zij maakt voor de Raad van Kerken het kindermateriaal van de week van gebed), op een melodie van opnieuw Willem Blonk. De tekst luidt: ‘Heer, laat uw woord spreken / op de adem van uw Geest’. Net daarvoor een tekst van Huub Oosterhuis op een melodie van Tom Löwenthal: ‘Roep onze namen dat wij U horen, / dat wij weer ademen, dat wij U leven’.
Hoondert liet zich al eerder uit over het nieuwe liedboek. Op 12 april sprak hij in Het Goede Leven over een ‘postmodern liedboek, dat helemaal past bij onze cultuur’. De eenheid die het nieuwe liedboek bevordert, is volgens hem, niet die van de eenvormigheid. De samenstellers van het ISK, waren zich dat ook bewust, toen zal in 2006 in een voorbereidende nota spraken over de pluriforme (liturgisch-muzikale) cultuur waarin het nieuwe liedboek tot stand komt.
‘Het verzamelen van een gezamenlijke liederenschat en het bijeen brengen daarvan in een nieuw liedboek bevordert de eenheid van de kerk’, schrijven ze. ‘De arbeid aan een nieuw liedboek versterkt de zoektocht naar meer samenhang ( ); ook als verschillende groepen binnen de kerk heel verschillende voorkeuren zullen hebben voor liederen van dit boek is en blijft het toch één gezamenlijk boek waaruit gezongen wordt.’
Marcel Barnard, hoogleraar aan de Protestantse Theologische Universiteit, sprak in dat verband van een ‘bricolageliturgie’ als het gaat over de liturgie van de protestanten. Hij doelt daarmee op het combineren van verschillende liturgische en liturgisch-muzikale stijlen.
Barnard noemde het ook een gerecht ‘met een aantal decibellen praise en een handjevol liedboek, gekruid met een snufje Oosterhuis, een biologische Ionasong, en een eetlepel verstilling à la Taizé, geserveerd op een bedje van klassiek-gereformeerde en oecumenisch-protestantse hutspot, voor de fijnproevers afgemaakt met een toefje Bach.’
Ilona Fritz, voorzitter van de Interkerkelijke Stichting voor het Kerklied, heeft het gebruik van het nieuwe liedboek eerder ‘een oefening in oecumene’ genoemd.