De kerkennacht in Assen lijkt een beetje qua opzet op de kerkennacht in Amsterdam. Het zijn met name de kerken in het centrum die geopend zijn en die op loopafstand van elkaar liggen, zodat de bezoekers gemakkelijk van de ene naar de andere plek kunnen hoppen. Assen hoort bij de plaatsen die in 2013 voor het eerst meedoen met de kerkennacht; de kerkdeuren stonden er open op vrijdagavond 21 juni; andere kerken in het land volg(d)en zaterdagavond.
Oecumenischer dan in Assen kan het niet worden; een protestantse kerk ligt vlakbij het Kerkplein en heet Jozefkerk; op nog geen steenworp afstand ligt een rooms-katholieke kerk met de naam Mariakerk. ‘We maken gebruik van de namen door te zeggen: ‘Kom op bezoek bij Jozef en Maria’, zegt een vrijwilliger in de rooms-katholieke kerk. ‘We hebben bisschop Gerard de Korte hier een keer laten preken’, zegt een protestantse vrijwilliger, ‘en de kerk zat toen tjokvol’. Of er dan ook gemeenschappelijke diensten zijn? ‘Nee, dat bevorderen onze bisschoppen niet’, zegt de rooms-katholieke vrijwilliger.
Het is een komen en gaan in de kerken. Mensen kijken even om de hoek. Drinken een kopje koffie. Kijken rond langs de kruiswegstatie, de liturgische gewaden op het liturgisch centrum en stappen weer naar buiten. Ondertussen lopen de vrijwilligers rond en spreken ze innemend de bezoekers aan. ‘Dat boek zijn we begonnen bij de komst van onze dominee’, zegt een kerkrentmeester in de protestantse kerk, als een bezoeker even bij de namen staat van de mensen die zijn overleden. ‘Daar in de andere hoek van de kerk hebben we de namen van de dopelingen’. Bij het register van overlijden ligt een gedicht van Hanna Lam, ‘De mensen van voorbij’. ‘Dat mogen de mensen meenemen’, zegt de kerkrentmeester. Bij het doopregister ligt ook een gedicht van Hanna Lam: ‘Jij hebt een naam’.
De rooms-katholieke kerk heeft in een uur tijd zo’n honderd bezoekers zien komen en gaan. Voor een koor is het wellicht wennen; want het publiek aan het einde van een lied kan weer heel anders zijn dan het publiek aan het begin van een lied. Dan om kwart over negen ’s avonds, nadat de winkels zijn gesloten, begint de schrijver Frank Westerman een preek van de leek in de protestantse kerk. De honderd liturgieën zijn in een mum van tijd uitgedeeld, maar het aantal bezoekers blijft toestromen en vult de kerk. Onder het publiek ook een leraar die nog les heeft gegeven aan Frank Westerman. ‘Bent u trots op uw leerling?’, vraagt een andere bezoeker. Maar de leraar is te nuchter om daar uitbundig op te reageren. Frank Westerman is in Assen geboren, werkte onder meer voor de Volkskrant en het NRC en is sinds 2002 als schrijver werkzaam met fameuze boeken variërend van ‘De Graanrepubliek’ tot ‘Ararat’, waarvoor hij een nominatie van de AKO-literatuurprijs kreeg. Hij leest tijdens een vesper het Gilgamesj Epos en een fragment uit Genesis 6. Daarna volgt een overdenking, de bezoekers zingen een lied en luisteren naar een filmpje met Stef Bos en het lied ‘Noach’.
Ds. Bert Altena, voorzitter van de provinciale Raad van Kerken Groningen / Drenthe, bezoekt de diverse activiteiten. ‘Wij zijn blij dat dit in Assen mogelijk is. Eerst dreigde er geen kerkennacht in onze provincie te komen. Ik ben blij dat het er nu toch van is gekomen’. Bert Altena loopt de verschillende activiteiten langs. In de Duif maakt hij het belevingstheater mee met wind, vlaggen, kleuren met anders begaafde mensen. Via de preek van de leek gaat het naar het park, waar jongeren de nacht zullen doorbrengen in een doos. Maar de jongeren zijn er nog niet. Verder gaat het weer naar het inloophuis in het centrum. Onderweg zijn er weinig mensen die hem niet aanspreken. De enkeling die geruisloos passeert blijkt een niet-Assenaar te zijn. ‘U moet hier beslist nog eens terugkomen en dan het Drents Museum bezoeken’, zegt Bert Altena, ‘daar zijn binnenkort Dode-Zeerollen te bezichtigen’.
Samenvatting van de preek van de leek van Frank Westerman en het daaraan voorafgaande interview met hem:
Het is voor mij bijzonder op deze plek te staan. Ik vind het ook leuk om even leek te zijn. Ik kwam hier als kind. Mijn ouders wonen hier. En tot mijn achttiende heb ik hier gewoond. Ik vind het leuk om hier iets te vertellen. Ik noem het liever vertellen dan preken, want preken heeft al gauw iets prekerigs. Het is meer een overpeinzing, waarbij ik ook mijn persoonlijke overwegingen betrek.
Ik heb gekozen voor een verhaal wat iedereen kent: joden, christenen, moslims en niet-gelovigen. Ook niet-gelovigen kennen het, is het niet als verhaal dan is het wel als onderdeel van een lego-bouw-pakketje. Het zondvloedverhaal is een oerverhaal. Dat het goed afloopt is ook bekend. Op de zevende maant loopt de ark vast op de berg Ararat. Ik ben er in september nog geweest. Voor vijf euro kan je er een duif kopen en loslaten. Dat heb ik gedaan. Voor tien euro kan je er een kip offeren. Dat heb ik niet gedaan. De berg Ararat is een majestueuze berg. In de hoofdstad van Armenië heb je er schilderijen van. Het mooie daarvan is, dat het de aarde afbeeldt alsof alles nieuw is. Ik vind het mooi op die manier te kijken.
Ik ben in 1999 voor het eerst bij de berg Ararat geweest als correspondent van NRC-Handelsblad. Ik had het idee dat de plek me vertrouwd was door de verhalen die ik er van kende. In mijn verbeelding was de ark gestrand op de top van de berg. Maar de Armeniërs wezen een plek aan op tweederde van de berg. Daar ligt ook een altaarsteen. De hele berg Ararat is gedrenkt in een legende. Als je nuchter kijkt zie je een vulkaan en een scheur in de aardkost waar continenten op elkaar stoten. De vulkaan heeft in miljoenen jaren de berg gevormd tot de hoogte die hij nu heeft, ruim boven de 5165 meter.
Je kan op twee manieren naar de berg kijken: met je verstand en met je gevoel. Ik heb een eigen wandeling gemaakt op de breuklijn van mythologie en geologie. Ik heb de beschrijving van de ervaring uitgesteld tot 2002, toen mijn dochter werd geboren. Mijn dochter is niet gedoopt. We braken daarmee met een traditie die generaties lang in stand was gehouden. Wij zijn seculier en al onze vrienden zijn seculier. Ik ben het geloof uit mijn kinderjaren kwijtgeraakt. Ik heb geen idee wat er voor in de plaats is gekomen. De geboorte van mijn dochter zette mij aan het denken. Wat wil ik haar meegeven, vroeg ik mij af. Toen ze een jaar of drie was, begon ze ook vragen te stellen: Wie het eerst geboren is, uit wiens buik kwam die? Dat soort vragen. Daarom ben ik een zoektocht begonnen naar het verloren geloof en wat er voor in de plaats komt. In de Duitse vertaling van mijn boek is daarom de ondertitel toegevoegd: ‘Pelgrimstocht van een ongelovige’.
Uiteindelijk heb ik de top niet gehaald. Ik ben blijven steken op 5100 meter. Het weer sloeg om. En de gidsen achtten het niet verantwoord verder te gaan. Ik heb alleen een vermoeden van de top gekregen. Daar laat ik de lezer achter. Ik ben nog nooit zo blij geweest met een slot. Maar veel lezers willen geen open einde. Ze willen een soort van conclusie, of een Nederlandse vlag op de top van de berg. De vertaler van de Franse uitgave belde en vroeg: ‘Heb ik wel alle pagina’s ontvangen?’ Het heeft me zelf ook verrast. Het sluitstuk ontbreekt omdat het er principieel niet is. Heel mijn fysieke kracht wilde reiken naar de top, maar ik kom een stukje tekort. Er is een domein immuun voor metingen. Over dat onkenbare valt niet te argumenteren. Toch kan je er wel iets over zeggen. Waar je met je verstand niet bij kunt, kan je met je verbeelding wel komen.
Dat is ook het mooie. Maar het principe blijft. Niemand kan zeggen: Mijn voorstelling is beter dan de jouwe.
Terwijl ik mijn boek schreef, leerde mijn dochter praten. Ze gebruikte bekende woorden als ‘papa’ en ‘mama’. Maar ook nieuwe woorden als ‘kapi’ voor een legoblokje. ‘Bidden’ noemde ze ‘bordjekijken’. En ‘cijfers’ heetten ‘telletters’. Terwijl ik me tot haar richtte, richtte zij zich tot mij. Ze gaf namen aan dingen, en daarmee kregen de dingen schoonheid. Alle dingen zijn door het woord geworden, zegt de evangelist Johannes. Daar teken ik voor, maar dan zonder een hoofdletter aan het woord te geven.
In 2007 is mijn boek Ararat verschenen. En waar de Ararat ophoudt, daar gaat het verhaal verder. De vraag fascineerde me hoe verhalen ontstaan, ze zijn immers belangrijk.
Om daar op door te gaan ben ik afgedwaald naar de Dodenvallei in Kameroen, West-Afrika. In 1986 werd er een vallei ontdekt, waarin 1700 mannen, vrouwen en kinderen dood op de grond lagen. Ook alle dieren waren overleden. Alle insecten. Er was geen spoor van verwoesting. Over een lengte van 18 kilometer zijn in 3 dorpen alle vormen van leven verdwenen. De massa-sterfte is een voor ons onbekend fenomeen. Er zijn Journaalbeelden van.
In 1992 ben ik er geweest voor een radio-reportage. Ik heb er gesproken met wetenschappers, met missionarissen, mensen die aan de rand wonen. Nu werk ik aan een nieuw boek. Het gaat me niet alleen om de vraag hoe die sterfte moet worden verklaard. Ik heb een andere vraag: wat wordt er nu over de gebeurtenis verteld? Misschien is het voor mij wel een soort proefopstelling van hoe nieuwe verhalen ontluiken. De hele setting leent zich daarvoor. Er is een duidelijk begin op 21 augustus 1986. Er is een soort Big Bang. Ik probeer alles te ontleden. Ik wil nagaan welke woorden zich aan de feiten hebben gehecht. We leven 25 jaar later en dat is een beetje kort. Maar er zijn al tal van mythische verhaalstrengen. Ik ga niet verklappen welke. Maar ik wil wel zeggen hoe het werkt. Het gaat dan om woorden die we toekennen aan de gebeurtenissen. Ze zijn als vlees op de botten. Je voegt het vlees aan de verdichting toe en dan verheft zich het fabeldier, wat we zelf hebben geschapen. Bij het doorvertellen treden er daarna steeds weer mutaties op.
Dat is ook zo met de schriftlezing uit Genesis. Die lezing begint merkwaardig. Het gaat over zonen van God, die vrouwen van mensen uitkiezen en giganten worden geboren. Het zijn restanten van oeroude teksten. Theologen wringen zich in allerlei bochten om er een uitleg aan te geven. Het zondvloedverhaal is niet anders dan een aanpassing van het Gilgamesj Epos. En dat is weer een hervertelling van kleitabletten van 1700 voor Christus. Het was voor mij destijds een schok. De heilige schrift hing van oude heidense teksten af. De Bijbel is dus ook maar een verhaal. Later ben ik de klemtoon anders gaan leggen. Eerst zei ik: Een verhaal; later zei ik: een verhaal. Ik kan niet meer geloven in een absoluut verhaal, maar het is fantastisch wat het verhaal doet. En ook wat taal doet. Taal zorgt voor medemenselijkheid, voor empathie. We brengen kinderen groot met eten, drinken en sprookjes. Verhalen zijn de zuurstof van het leven. Dat was wat ik als leek te zeggen had.
Foto’s:
1. Kooroptreden in de Mariakerk
2. Een open Bijbel verwelkomt de bezoekers vlak voor het liturgisch centrum in de Mariakerk
3. Schrijver Frank Westerman
4. Een goed gevulde Jozefkerk
5. Een overzichtelijke plattegrond laat de kerken zien die op loopafstand van elkaar liggen