Dr. Arjan Plaisier, scriba van de PKN en lid van het moderamen van de Raad van Kerken, maakt zich sterk voor het geloofsgesprek binnen de oecumene. In zijn nieuwe boek ‘Overvloed en Overgave’ zet hij die lijn voort. De oecumene en het geloofsgesprek komen niet rechtstreeks aan de orde, maar men proeft in zijn weergave van de kerk hoezeer hij persoonlijk geloof en collectieve gemeenschap naast elkaar zet. Een uitvoerig citaat. Het complete boek is verkrijgbaar in de boekhandel. Pag. 110 – 112:
Alles is kerk, maar kerk is niet alles. Ik ben er ook nog. Een ware kerk heeft niets weg van een kleffe gemeenschap, en ook niets van een plek waar je wordt gehersenspoeld, maar helpt juist je vrijheid te vinden, ook als individuele gelovige. Een sterke kerk vraagt om sterke gelovigen, en omgekeerd. Een sterke gelovige blijft alleen sterk wanneer er een sterke geloofsgemeenschap is waar geen halfbakken praatjes worden gehouden, maar waar het licht van Gods openbaring vrij mag stralen. Een sterke kerk blijft alleen sterk wanneer er mondige gelovigen zijn die ook op eigen benen kunnen staan en zich zo nodig kritisch verhouden tot de kerk.
Ik ben me ervan bewust dat ik op deze wijze schrijf omdat ik een westerse gelovige ben. Het Westen is de plaats waar ruimte is gekomen voor de enkeling. In het Westen is de bijl gezet in het bevroren meer van collectiviteiten die een mens in de greep houden. En terecht. Ik ben ervan overtuigd dat dit een belangrijke verworvenheid is die ook veel te maken heeft met de doorwerking van het christelijke gist. De oorsprongen ervan liggen diep in de Bijbel en komen het duidelijkst aan de dag bij Jezus en Paulus. Het gaat bij Jezus om de enkele mens wiens ziel en zaligheid op het spel staan. Tegen een man die Jezus wel wilde volgen maar eerst zijn vader wilde begraven (zowel een sociale als een religieuze plicht), zei Jezus: ‘Volg mij en laat de doden hun doden begraven’ (Mat. 8: 22). En Paulus wist dat hij onder het oordeel van God viel, waardoor hij kon zeggen: ‘Maar hoe u of een menselijke instelling over mij oordeelt interesseert me niet’ (1 Kor. 4:3). Dat maakte hem niet tot een autonoom mens – hoe zou dat ook kunnen? – want hij schrijft: ‘(…) ikzelf leef niet meer, maar Christus leeft in mij’ (Gal. 2: 20). Er staat echter wel dat Christus in mij leeft, en niet alleen in het collectief dat ‘lichaam van Christus’ heet.
Daarom is de idee van de eenling die nergens helemaal onder te brengen valt, niet per se een onchristelijk idee. Zelfs de idee van de ‘eenzame eenling’ is niet onchristelijk. Eenzaamheid is te gemakkelijk als onheil of ondeugd bestempeld. Gelukkig zijn er mensen om wie een zekere eenzaamheid hangt, ook al keren ze zich daarom nog niet tegen gemeenschappen. Het kunnen de visionairen zijn, die hard nodig zijn. De vernieuwende impulsen in de kerk zijn vaak uitgegaan van mensen die zonder dit overigens zelf bewust te zoeken of te cultiveren, niet helmaal comme il faut waren. Juist zij hebben de kerk vernieuwd. Mondige mensen passen dus heel goed bij de idee van de christelijke kerk. En omgekeerd.
Er is ook een andere kant. Mondigheid die zich moet bewijzen als individualisme en distantie ten opzichte van traditie en gemeenschap is zwak. De ware eenlingen weten zich ten diepste verbonden met een gemeenschap. De echte onafhankelijken schamen zich niet in een bepaald opzicht provinciaal te zijn. Het zijn de pseudo-onafhankelijken die hun kracht zoeken in de tegenstelling tot de gemeenschap(pen) en het zijn de pseudobohemiens die koketteren met de eigen zelfstandigheid en onaangepastheid. Hun namen vinden we niet terug in de annalen van de geschiedenis. Zonder tradities en zonder dragers van tradities komt er van individueel leven niet veel terecht.
De bekende idee dat christenen kuddedieren zijn die zielig afsteken tegen mensen die wel voor zichzelf denken, heeft intussen wel aan geloofwaardigheid ingeboet, ook al hameren sommigen nog graag op dit aambeeld. Christenen zijn veelal enkelingen in hun omgeving. Ze hebben de kerk nodig, al is het alleen maar om het als enkeling vol te houden om te blijven geloven. En met al diegenen die zich erop beroemen voor zichzelf te denken en een kerk niet nodig te hebben, valt het met dat voor zichzelf denken nogal eens tegen. Vaak wordt er in dezelfde richting gedacht. Vaak vertoont zich een provinciale geslotenheid voor kerk en geloof en wordt er geleden aan religiestress (Mikkers). Mensen zijn van nature kuddedieren, en juist als ze leven buiten een levende traditie en een levende gemeenschap, zijn ze vaak hopeloos uitgeleverd aan de tijdgeest en de mode van de dag. In de kerk die die naam waardig is (!), word je niet geacht je als een volger te gedragen en ook niet om elkaar in de gaten te houden. Je krijgt er wel een verhaal te horen dat je eigen ik te boven gaat. Dat verhaal moet je overigen wel beamen, je moet het jezelf toe-eigenen, zodat het echt een stuk van jezelf wordt.