Door met een iets ruimere blik te kijken naar de noodzaak het evangelie te verkondigen en de waarde van de vorm waarin dat gebeurt, is het mogelijk om verschillende tradities met elkaar te verbinden. Maar dat vraagt om een ruimhartige benadering, waarbij begrippen een bredere invulling krijgen en geestelijken in discussies zich iets flexibeler opstellen dan simpelweg de eigen traditie in enge zin te verwoorden. Het is de vraag of vertegenwoordigers van de kerken daar toe genegen zijn.
Verschillende bezoekers van de studiedag over apostoliciteit hadden maandag zo hun twijfels of er voortgang was geboekt in het oecumenische contact. Het document dat op tafel lag waarin lutherse theologen en rooms-katholieke theologen een gezamenlijke visie onder woorden hadden gebracht is tot nu toe niet door de officiële rooms-katholieke kerk geratificeerd en de lutheranen hebben in2007 inLund zich wel achter het rapport geschaard, maar er allerlei leesregels aan toegevoegd.
‘Is deze manier van oecumene bedrijven wel de beste manier?’, stelde Annelieke van de Bunt, een jonge theologiestudente, lid van het theologisch dispuut Uterque in Utrecht. ‘Gaan we wel uit de verschillen komen als we steeds weer in onze eigen traditie blijven staan en onze eigen traditie herhalen? Zou het niet veel vruchtbaarder zijn in te zetten op bijvoorbeeld het vieren van het geloof met elkaar?’
Het leeftijdspeil van de aanwezigen tijdens de studiedag over apostoliciteit was enorm naar beneden gegaan door de aanwezigheid van studenten uit Kampen en Utrecht. De beraadgroep Geloven en kerkelijke gemeenschap had de studiedag uitgeschreven op 5 maart in Amersfoort. Onderliggende nota was het eindresultaat van een gemengd samengestelde studiecommissie van lutheranen en rooms-katholieken, waarin is toegewerkt naar een gezamenlijke benadering van het ambt.
De protestantse theoloog Karel Blei verzorgde een inleiding op het rapport. Hij plaatste het rapport in een traditie die in de jaren zestig inzette, van samensprekingen tussen de Lutherse Wereldfederatie en de Rooms-Katholieke Kerk. Een belangrijk resultaat vormde de overeenstemming over de rechtvaardigingsleer in 1999. De centrale gedachte daarin is, dat de rechtvaardiging door het geloof wel accentverschillen laat zien tussen de twee tradities, maar geen tegenstellingen. Beide kerken delen de gedachte dat ‘de rechtvaardiging het werk is van God in Christus; mensen delen daarin door genade alleen, zonder eigen verdienste’. Er is sprake van ‘verzoende verscheidenheid’, zoals lutherse theologen het wel noemen.
Blei ging daarna door op het thema van de apostoliciteit, waarover een studiecommissie van beide kerken in 2006 een rapport naar buiten bracht. Het gaat bij apostoliciteit om een kerk die zich verbonden weet met de oorsprong in de verkondiging van de apostelen. Die apostoliciteit is een gave aan de kerk en tegelijk een opgave, namelijk om het evangelie te blijven prediken in zijn oorspronkelijke bedoeling.
Het rapport laat zien dat beide kerken vaak vanuit een karikatuur worden benaderd, als zou de lutherse kerk het voldoende vinden als het evangelie wordt verkondigd en als zou de rooms-katholieke kerk volstaan met de bisschoppelijke lijn als garantie van de apostoliciteit. De lutheranen beamen dat het evangelie ook via gestalten tot mensen komt; die gestalten zijn misschien niet heilsnoodzakelijk, maar wel nodig, aldus Blei. En in de rooms-katholieke kerk begrijpt men dat het evangelie fundamenteel is voor de traditie. Het komt steeds weer aan op het goede gebruik. Blei wees er op dat de RKK tegenwoordig anders spreekt dan in de late Middeleeuwen. ‘De traditie is voor de RKK een dynamisch proces, nauw met de Schrift verbonden’.
Uiteindelijk zijn de lutheranen pas uit de RKK gegaan, nadat ze voor het onmogelijke dilemma waren geplaatst van enerzijds de bisschop, anderzijds trouw aan de Reformatie. Op dat moment hebben de protestanten de verkiezing tot het ambt en de bevestiging in het ambt gekoppeld aan de roeping door de gemeente.
Karel Blei moest toegeven dat er in het rapport uiteindelijk sprake blijft van een asymmetrische verhouding. De lutheranen erkennen wel de apostoliciteit van de rooms-katholieke geestelijken nu deze de voorrang van het evangelie onderstrepen. Omgekeerd erkennen de rooms-katholieken niet het ambt van de lutheranen, omdat voor de RKK de legitimiteit van de bisschop ook te maken heeft met het feit dat de wijdende bisschop opgenomen moet zijn in het bisschoppencollege rondom te paus. Er blijft voor de RKK een ‘tekort in het wijdingssacrament’ van de lutheranen.
Karel Blei vroeg zich af of uiteindelijk de voltallige commissie zich achter het totaal van het rapport zou scharen of dat men in eigen kring toch eigen nuanceringen zou aanbrengen. Hij herkende in de ‘drammerigheid’ een lutherse pen, en vroeg zich af, waarom de lutheranen – als ze van mening zijn dat het probleem in de catholica is opgelost met de erkenning van het evangelie als leidend motief – er niet toe overgaan zich aan te melden bij de RKK. Hij stelde tenslotte vast dat de rol van de vrouw in het ambt onderbelicht blijft.
De oud-katholieke theoloog Matthijs Ploeger mocht als eerste een reactie geven op de analyse van Karel Blei. Hij spitste zijn reactie toe op de apostolische successie. Hij stelde vast dat het rapport de techniek toepast van de verbreding van de concepten. Men spreekt niet meer over de ‘episkopos’ (bisschop), maar over ‘episkope’ (bisschoppelijk ambt); en niet over ‘apostolische successie’, maar over ‘apostolische traditie’.
Als rooms-katholieken uitspreken dat de apostolische successie niet de essentie van het geloof is, stelde Ploeger, mag je aan protestanten ook vragen of dan zo’n onbelangrijk punt voor hen onderdeel van hun instrumentarium zou kunnen worden.
Ploeger identificeerde enkele problemen. Hij stelde dat het verruimen van de concepten niet echt tot een oplossing kan leiden als het gaat over apostolische successie, omdat je nu eenmaal voor of tegen dit beginsel bent. Of je zou een toepassing moeten maken zoals de Church of South India die een soort algemeen pardon voor alle ambtsdragers voorstelde op voorwaarde dat men zich voortaan zou voegen in het koor van Anglicaanse wijdingen. Hij stelde verder dat naar zijn idee ‘vorm’ en ‘inhoud’ wel erg gemakkelijk uit elkaar worden gehaald in het rapport. Hij vermoedt dat het rapport daarin meer lutherse dan katholieke trekken heeft.
De baptistische theoloog Henk Bakker gaf een meer congregationele reactie. In zijn traditie wordt de gemeentevergadering als het bevoegde gezag gezien. Het is de kerk zelf die verkondigt, die doopt, die toezicht houdt. Iedere legitimatie van de gemeente gaat terug op het evangelie. Hij kiest daarbij bewust zijn anker in de hermeneutische sleutel die vanuit het evangelie over het geheel van de canon wordt gelegd. Voor hem is de zending een belangrijke uitwerking van dat evangelie, die zending kleurt de apostoliciteit.
Dr. Margriet Gosker, zelf predikante in de PKN, sprak vanuit de Basisbeweging en de vrouwenbeweging. Zij miste de thematiek van de vrouwen in het rapport. Zij stelde vast dat er in de Bijbel nergens een pleidooi wordt gevoerd om alleen mannen tot het ambt te wijden. Zij noemde vervolgens twee vrouwelijke apostelen: Junia en Maria Magdalena. Het feit dat Junia een vrouw was is in een deel van de traditie verdonkeremaand. Men stelde dat Junia wel een afkorting zou zijn voor Julianus of iets dergelijks. Maria Magdalena was de eerste getuige van de opstanding van Jezus; het getuigezijn is een belangrijk criterium om iemand tot de apostelen te rekenen. Hippolytus van Rome noemde haar dan ook in de derde eeuw al een apostel.
De lutherse Markus Matthias noemde als eis voor het openbare ambt de dienstbaarheid van de betrokken ambtsdrager. Hij legde uit dat nogal wat lutherse analyses begonnen bij de analyse van de reformator zelf en eindigden bij het Nieuwe Testament, omdat Luther uiteindelijk toch geen lange betogen over het ambt heeft overgeleverd.
De orthodoxe Michael Bakker gaf een doorkijkje door de orthodoxe theologie. Hij stelde dat de priester in zijn traditie weliswaar met de rug naar de gemeente celibreert, maar dat moet niet als ongastvrij worden geduid, maar eerder als een teken dat de priester als primus inter pares namens de mensen zich tot God wendt. Hij stelde vast dat het luthers-rooms-katholieke document inzet bij het Nieuwe Testament, terwijl voorafgaand aan de vastlegging van die teksten er al een liturgische traditie was, die voor de orthodoxie erg belangrijk is. Bakker maakte onderscheid naast de mystagogie van de kerk ook de persoonlijke mystagogie. De persoonlijke spiritualiteit vraagt aandacht bij een ieder voor de voeding van het geloof.
Tijdens de bespreking vertelde de lutherse theoloog Andreas Wöhle, dat de lutheranen in 2007 in Lund niet het studiedocument als zodanig hebben getekend, maar als Lutherse Wereldfederatie heeft men op basis van het rapport een eigen verklaring doen uitgaan, waarin op wezenlijke punten elementen zijn weggelaten of toegevoegd, zoals de toevoegingen die ingaan op het belang van de vrouw in het ambt en op het belang van de collegiale werkverbanden. De Rooms-Katholieke Kerk heeft nooit officieel gereageerd op het studiedocument.
De onlangs gepromoveerde protestantse theoloog Wim Dekker stelde de vraag of het rapport over de apostoliciteit nieuw licht zou kunnen werpen op de vastzittende ambtsdiscussie. De rooms-katholieke theoloog Ton van Eijk stelde dat het rapport over de verzoening uit1999 indezen hoop gaf, omdat ook rooms-kathlieken daarin stellen dat de opvatting van het ambt binnen de lutherse traditie (afgewezen door de RKK) deze kerk toch tot deze waarheid (namelijk van de rechtvaardigingsleer) heeft gebracht.
Dekker wilde ook weten in hoeverre er bij de congregationele gemeenten gevoeligheid is ontwikkeld voor de structuur die de traditie aanreikt. Henk Bakker gaf toe dat deze aandacht weinig voorhanden is. Tegelijk noemde hij een ervaring waarbij een collega in het ambt werd bevestigd en er tijdens de viering een oproep volgde aan ambtsdragers van andere kerken om te participeren bij de installatie. Hij zei zich te kunnen voorstellen dat deze participatie gemeengoed wordt en zo invulling geeft aan de erkenning van het ambt over de grenzen van de eigen kerk heen.
Op de vraag van de theologiestudente Margriet van de Bunt wat hiervan relevant is voor de plaatselijke gemeente, reageerde Michael Bakker dat het van belang is elkaar als kerken op alle niveaus te bezoeken en zich in elkaars tradities te verdiepen. ‘In het contact met de ander leer je jezelf kennen’. Gosker stelde dat zij als jongere in de jaren zestig nog situaties meemaakte dat mensen van een andere kerk werden uitgescholden. Er waren allerlei vooroordelen. Door kennis te nemen van elkaars traditie is het begrip gegroeid. De lutherse Perla Akerboom bracht het onderscheid in tussen de oecumene als institutie en de oecumene als beweging. Deze twee elementen vullen elkaar aan.
Jurjen Zeilstra, PKN-theoloog uit Hilversum, meende dat de tijd voorbij is dat er grote doorbraken in de theologie verwacht mogen worden. Hij riep allen op die zich op Jezus Christus beroepen om de strakke normeringen van de eigen kerk iets losser te laten om zich meer te laten inspireren door de geest van het evangelie. De inspiratie van de twaalf apostelen hoeft niet gebaseerd te zijn op een letterlijke interpretatie van die twaalf mannen die in de Bijbel worden genoemd; hij stelde voor het getal twaalf eerder als een symbolisch getal te nemen en als oproep te verstaan om samen te geloven. Hij oogstte applaus; iets wat daarvoor in het midden van een verhaal alleen gebeurde bij Matthias toen deze stelde dat het in het evangelie gaat over troost en bemoediging en niet over gezag en macht.
Foto’s:
Karel Blei rechts met van achteren Margriet Gosker
Jurjen Zeilstra (rechts) en stagiare
Maartje van der Linden (links) en Annelieke van den Berg
Michael Bakker (links) en Dick Akerboom
Wim Dekker
Mattijs Ploeger
Lezingen
Karel Blei