De IKON-radio heeft de radioserie over het nieuwe liedboek toegankelijk gemaakt op internet. Via een website kunnen geïnteresseerden zich een idee vormen van het nieuwe liedboek dat onder meer in de Protestantse Kerk in Nederland en de Doopgezinde Broederschap naar verwachting in 2012 beschikbaar zal komen. In 2009 is de naam van de nieuwe uitgave al bekend gemaakt: Liedboek – zingen en bidden in huis en kerk.
Het radioprogramma Musica Religiosa heeft een serie gesprekken gevoerd over het liedboek en muziekvoorbeelden uitgezonden van de keuzes die gemaakt kunnen worden. Coördinator Pieter Endedijk vertelt in het programma over de achtergronden en de pijnlijke afwegingen die gemaakt moeten worden om tot een selectie van geschikte liederen te komen. Alle voorbereidingsgroepen, acht in totaal, komen aan het woord.
In de reeks programma’s komen vragen aan de orde als: Welke psalmen en gezangen uit het oude liedboek gaan mee? Welke vallen af? Welke nieuwe liederen krijgen een plaats? Zijn die goed te zingen? Deugen ze wat de tekst betreft? Is er ook een plaats voor kinder- en tienerliedjes? Wordt er nog geëxperimenteerd met andere vormen dan het coupletlied? Wat wordt bedoeld met de opmerking dat het ook voor ‘in huis’ geschikt is?
Het nieuwe liedboek is zowel voor de betrokken kerken als voor andere kerken van groot belang. De klank en de toon bepalen voor een belangrijk deel de smaak van een kerkdienst. Voor de oecumene is het van belang, dat het liedboek teksten en melodieën bevat die ook buiten de eigen kring goed te zingen en te gebruiken zijn. Vandaar dat de projectgroep Vieren van de Raad van Kerken ook nauwkeurig volgt in hoeverre de liederen toegankelijk zijn in oecumenische zin. Misschien nog wel meer dan in protestantse kring immers behoort de liturgie – inclusief de liederenschat – tot het hart van de eredienst in de meer episcopale kerkstructuren. Zie: www.musicareligiosa.nl/nieuwliedboek
Pieter Endedijk heeft zich in het verleden als eens systematisch uitgelaten over de oecumenische reikwijdte van het nieuwe liedboek. Hij deed dat in 2008 met een lezing op de Zwanehof. Hieronder volgt de tekst, die met voetnoten en in de oorspronkelijke cursiveringen te vinden is op kerklied.nl. Hier een iets eenvoudiger weergave, oorspronkelijk teruggaand op Pieter Endedijk:
De oecumenische reikwijdte van een nieuw liedboek
Inleiding
De oecumene in Nederland is het verst voortgeschreden op het terrein van de kerkmuziek. Er is geen nieuw liedboek denkbaar dat in die vergaande integratie geen stimulerende rol zou spelen. Met deze zin wordt het hoofdstuk ‘Contacten met andere kerken’ geopend in de nota Een nieuw liedboek van de Interkerkelijke Stichting voor het Kerklied,1 op basis
waarvan de landelijke besturen van verschillende kerken, waaronder de Protestantse Kerk in Nederland, in het voorjaar van 2007 besloten dat de weg wordt ingeslagen naar een nieuw liedboek.
De vraag moet gesteld worden wat met deze zin werkelijk bedoeld wordt en of dit een vorm van oecumene is die wordt nagestreefd of een meer toevallige gemeenschappelijkheid is van wat in verschillende kerken wordt gezongen. Is er ook een alternatief denkbaar? Die vraag is van belang met het oog op de samenstelling van een nieuw liedboek.
De ‘smalle oecumene’
Wie in plaatselijke parochies en gemeenten betrokken is bij de voorbereiding van oecumenische diensten komt voor verschillende dilemma’s te staan. Daarbij noem ik bijvoorbeeld het omgaan met diverse lectionaria, het al dan niet vieren van de sacramenten en de keuzes t.a.v. de kerkmuziek. Ik wil me beperken tot het laatste aspect.
Bij de voorbereiding van een oecumenische viering komen in een bepaalde fase diverse liedbundels op tafel te liggen, er wordt wat doorheen gebladerd en wat associatief gesuggereerd, en als het meezit komen er enkele suggesties voor liederen die in beide kerken bekend zijn. Iedereen toont zich tevreden, want kijk eens hoe mooi we samen kunnen vieren en hoeveel we gemeenschappelijk hebben. Dit noem ik de ‘smalle oecumene’: gebaseerd op de grootste gemene deler, dat wat de kerken gemeenschappelijk hebben en waarin ze zich niet van elkaar onderscheiden. Deze oecumene is ongevaarlijk: je hoeft niet te wennen aan verschillen in tradities, want waarin kerken verschillen houden we gemakshalve buiten de kerkdeur van de gemeenschappelijkheid.
Ik zou dit niet alleen ‘smalle oecumene’ willen noemen, maar ook ‘goedkope oecumene’. Immers, wat dan gemeenschappelijk is, kost geen moeite, is er zonder je werkelijk in de ander te verdiepen. De verschillen zijn nauwelijks merkbaar. Het gevaar van deze oecumene is dat er een grijs midden overblijft. Ik denk dat deze vorm van oecumene weinig toekomst heeft, dus niet duurzaam is, en als ik mij niet vergis, leefde de oecumene vooral toen er gediscussieerd werd, gesproken werd over verschillen, zonder er geschillen van te maken, dus met respect voor elkaar.
In onze tijd is de vlam van de oecumene kleiner geworden, het elan lijkt verdwenen. Voor de aardigheden en eigenaardigheden van wat buiten dit midden valt is geen plaats. Hoewel ik dus niet zo positief ben over deze vorm van oecumene, moeten we het ook niet volledig negeren. Er is gelukkig een ruime hoeveelheid gemeenschappelijk liedmateriaal. Zo vraagt deze ‘smalle oecumene’ nog wel wat huiswerk van de liedboekredactie: kunnen we de liederen die we als kerken gemeenschappelijk hebben ook in dezelfde tekstversie en met dezelfde melodie zingen? Willen we dat? Een min of meer officiële lijst met ‘Gemeenschappelijke liederen’ kan pas ontstaan als een ieder iets van zijn eigenheid wil inslikken.
Toch lijkt het mij zinvol om – zoals in Duitsland en Zwitserland – te streven naar een lijst van gemeenschappelijke liederen voor de verschillende kerken in het Nederlandse taalgebied. Het zal duidelijk zijn dat zich daarbij dilemma’s voordoen.
Als voorbeeld noem ik het lied ‘Uit uw hemel zonder grenzen’, een tekst van Huub Oosterhuis. In de protestantse traditie wordt het gezongen op een melodie van Jaap Geraedts, in de katholieke traditie op een melodie van Floris van der Putt. Beide melodieën zijn waardevol en ook typerend voor de verschillende tradities. Als dit lied voor opname in een nieuw liedboek in aanmerking komt, dan zal, in overleg met vertegenwoordigers van andere kerken, gekozen moeten worden voor één van de twee melodieën, om dit lied ook in oecumenische vieringen te kunnen zingen. Bij die keuze zal – naast aspecten als kwaliteit van een melodie – ook de vraag aan de orde komen: is er vanuit de traditie waarin de tekst is ontstaan een voorkeur voor een bepaalde melodie?
De ‘brede oecumene’
Er is ook een andere oecumene, de ‘brede oecumene’. Die gaat niet uit van wat we als kerken gemeenschappelijk hebben, maar baseert zich op het principe: ‘de rijkdom van de ander kan mij verrijken’. Dat vraagt een andere houding: nieuwsgierig en open naar wat op het eerste gezicht traditievreemd is. Deze oecumene vraagt een zorgvuldige omgang met de traditie, allereerst de eigen traditie.
Ik citeer Henk Janssen OFM, deken van Arnhem: Oecumenische samenwerking tussen christenen kan alleen vruchtbaar zijn, wanneer iedereen staat in en instaat voor zijn eigen traditie. Door kennis van en verwondering over de rijke tradities van de verschillende kerken, kunnen wij christenen naar de éne Kerk van Jezus Christus toegroeien. Dit groeiproces is een opdracht die alleen kan slagen wanneer wij met respect met elkaar en elkaar traditie omgaan.
Staan in je eigen traditie en instaan voor je eigen traditie. Deze brede oecumene vraagt studie en bewustwording. Deze oecumene heeft alleen kans van slagen als er een dialoog is. Dan zal deze brede oecumene ook een duurzame oecumene kunnen zijn: het levert werkelijk iets op. Pas dan kan de traditie van een ander jou verrijken.
Er ontstaat ruimte waarin een ieder mag inbrengen wat voor hem of haar vanuit de eigen traditie onopgeefbaar is. Tegelijkertijd wordt men zich bewust van wat vanuit de eigen traditie opgeefbaar is. Dat benoemen en ter sprake brengen is het begin van de genoemde dialoog.
De brede, duurzame oecumene, gaat ervan uit dat er verschillen zijn, deze verschillen moeten aan de orde komen. Niet de verschillen om de lieve vrede verzwijgen, maar het eigene van je eigen traditie inbrengen voor een vruchtvare ontmoeting tussen verschillende tradities.
De ISK-nota ‘Een nieuw liedboek’ spreekt over een ‘gemeenschappelijk midden’. Is dat niet vooral de ‘smalle oecumene’ koesteren? Er zal een minimale overeenstemming moeten zijn en daarbij is niet zozeer de vraag aan de orde hoe breed dat gemeenschappelijk midden is, maar hoeveel ruimte er mag zijn voor de eigenheid van de ander, zonder dat daarmee dat midden én de ander uit het oog wordt verloren.
Met betrekking tot de kerkmuziek wil ik iets zeggen over het eigene van de protestantse en de rooms-katholieke traditie, waarbij ik me nu even beperk tot de vormen van de liturgische zang.
Het Geneefse psalter, de 150 berijmde psalmen op melodieën uit het midden van de 16e eeuw, behoort tot het culturele en liturgische erfgoed van de Nederlandse protestantse kerken, in het bijzonder die van calvinistische oorsprong. Eeuwenlang zong men in de gereformeerde kerken in ons land uitsluitend of nagenoeg uitsluitend deze psalmen in de kerkdiensten, vanaf de 19e eeuw kwamen daar ook vrije liederen, gezangen bij.
De waarde en betekenis van het Geneefse psalter wordt uitgedrukt in het besluit dat op voorhand al is genomen m.b.t. de samenstelling van een nieuw liedboek: de psalmberijming van 1967 zal integraal in dat toekomstige liedboek worden opgenomen. Dit psalter behoort bij de identiteit van de Protestantse Kerk in Nederland.
De lutherse traditie reikt, naast een schat aan vocale en instrumentale kerkmuziek en open liturgische zangvormen, strofische liederen aan uit de eeuwen vanaf de Reformatie. Bij het liturgisch gebruik van deze liederen wordt de gelovige van onze tijd vaak geconfronteerd met een theologie van voorgaande eeuwen, wat vragen oproept t.a.v. de bruikbaarheid van deze liederen.
De rooms-katholieke traditie kent voor de eucharistieviering vanouds geen strofische vormen van liturgische zang, maar juist open vormen, zowel in de vaste gezangen, het ordinarium, als de wisselende gezangen, behorend tot het proprium. Staan in je traditie en instaan voor je traditie betekent dat je je bewust bent van het eigene van die tradities.
Wat de protestantse kerken betreft, bemerk ik vaak een slordige omgang met de eigen traditie, in het bijzonder in het deel van de PKN dat men benoemt als de oecumenisch-protestantse stroming. Men is zich nauwelijks bewust wat de eigen kerk aan rijkdom meedraagt. Of men wil zich daar niet van bewust zijn, want traditie beschouwt men als ballast.
Daarnaast is er ook sprake van een verloren gaan van traditie in de liturgie, omdat men alleen maar ruimte geeft aan nieuwe liederen en alternatieven buiten het officiële liedboek van de kerk. Zo ontstaat een vervreemding van de eigen traditie. Gemeenten zijn teveel overgeleverd aan de persoonlijke voorkeuren van de predikant.
Terecht wijst Hans Kronenburg in het inleidende hoofdstuk van het boek Wij zijn ook katholiek erop dat in veel plaatselijke gemeenten een congregationalistisch kerkbesef is gaan overheersen. T.a.v. de liturgie schrijft hij: Op liturgisch gebied doen voorgangers maar al te vaak wat goed is in eigen oog: men ontwerpt zelf een orde van dienst, leest voor uit eigengemaakte ‘werkvertalingen’, gebruikt ‘hedendaagse credo’s’, alternatieve formuleringen voor de zegen en zelfgeschreven ‘belijdenisvragen’, omdat men ‘niets kan beginnen met het Dienstboek’. (…) De liturgie is juist daarin uniek, dat ze de lokale gemeenten wil brengen in de ruimte van de catholica, de kerk van alle tijden en alle plaatsen.In de ISK-nota is een zin geciteerd uit het voorwoord van de liturgiekatern van de Gereformeerde Kerken in Nederland uit 1981: Voor de eredienst verwacht de kerk in de traditie verdieping, in de oecumene verbreding en in de eigen tijd vernieuwing te vinden. Op de pilaren traditie, oecumene en eigen tijd rust de liturgie. Men kan deze drie ook beschouwen als de hoeken van een gelijkzijdige driehoek.
Eenheid
Oecumene is verbonden met het begrip ‘eenheid’. Dat begrip moet eerst nader worden uitgelegd, omdat het allerlei misverstanden kan oproepen. Eenheid is niet hetzelfde als uniformiteit. Dat zou betekenen dat voor de liederen die in een nieuw liedboek worden geselecteerd sprake zou moeten zijn van één taalstijl, één muziekstijl en wellicht ook één theologie.
Bij het Liedboek voor de kerken (1973) kan t.a.v. de voorkomende muziekstijl nog wel min of meer gesproken worden van uniformiteit.
De kerkorde van de Protestantse Kerk in Nederland verbindt de uitgave van een liedboek aan de eenheid in de kerk: De generale synode bevordert de eenheid in de kerk door (…) het aanbieden van een of meer psalm- en gezangboeken. Wij moeten hierbij het begrip ‘eenheid’ m.i. verstaan met het oog op het katholiciteit van de kerk.
Ik citeer Eddy van der Borght in zijn hoofdstuk ‘Oecumene en katholiciteit’ in het reeds genoemde boek ‘Wij zijn ook katholiek’: Theologiseren over de katholiciteit van de kerk kan alleen op een echt katholieke manier. Dat wil zeggen: door de grenzen van de theologie van de eigen denominatie, de eigen confessie en de eigen context te overschrijden en zich open te stellen voor het verstaan van het katholieke gehalte van de kerk. Dit kan gebeuren in het vertrouwen dat de heilige Geest niet alleen tot de eigen groep spreekt, maar ook tot andere gelovigen in andere contexten en christelijke tradities.
In Nederland is in het debat over het kerklied het genoemde overschrijden van de grenzen van de eigen denominatie nauwelijks van de grond gekomen. Daarbij bedoel ik in het bijzonder ook het gesprek tussen vertegenwoordigers van de verschillende stromingen die in de ISK-nota worden onderscheiden, maar bewust niet gescheiden. Ze worden benoemd met de aanduidingen oecumenisch-protestantse spiritualiteit, de klassiek-gereformeerde spiritualiteit, de evangelische beweging en de basisbeweging. We moeten ons afvragen of we daarnaast de katholieksacramentele geloofsbeleving niet apart moeten benoemen. De genoemde bewegingen komen niet alleen in de Protestantse Kerk in Nederland voor.
In de opzet van het redactiemodel voor het nieuwe liedboek is men bewust niet uitgegaan van die verschillende stromingen, geledingen of denominaties. Voor de redactionele arbeid zijn acht werkgroepen geformeerd, overeenkomstig de acht aandachtsvelden zoals benoemd in de nota Een nieuw liedboek van de ISK. Bij de samenstelling van de werkgroepen is gelet op spreiding van deskundigheden (theologen/kerkmusici/taalkundigen), van leeftijd, van kerkelijke achtergrond, ook binnen de geledingen van de kerken en een zo evenwichtig mogelijke verdeling van mannen en vrouwen.
Door niet uit te gaan van de verschillende stromingen, maar van de deskundigheid van mensen – leden van redactie en redactioneel werkgroepen nemen niet deel namens een kerk of geleding – hopen we dat in het redactioneel proces het werkelijke debat over elk lied afzonderlijk gevoerd kan worden, door de taal, de muziek en de theologie van het lied aan de orde te stellen.
Muziek als rituele praktijk
In het reeds genoemde en geciteerde boek Wij zijn ook katholiek, wijdt Hans Uytenbogaardt een hoofdstuk aan ‘Eredienst en katholiciteit’. Daarin wordt het ontstaan het Dienstboek van de Protestantse Kerk in Nederland op een heldere wijze getekend waarbij oog is voor de verhouding tussen de katholiek-oecumensiche en gereformeerde traditie.
Het Dienstboek is duidelijk een poging een vermeende discrepantie tussen beide tradities te weerstaan door een vierende en lerende orde met elkaar te verbinden.Uytenbogaardt merkt daarbij wel op: Het oecumenisch spoor is vierend van aard. Het eucharistisch moment overheerst. De vraag in hoeverre de verbinding tussen beide tradities voor wat betreft de vormgeving van de liturgie mogelijk is, laat ik hier met rust.
Ten aanzien van de keuze van wat in de liturgie gezongen wordt, betwijfel ik of die verbinding, dan wel integratie, werkelijk gestalte krijgt.
Onlangs was ik op een zaterdagmiddagin een monumentale kerk, waar op zondag een Gereformeerde Bondsgemeente samenkomt. De koster maakte het psalmbord gereed voor de komende dienst, waarop uitsluitend een zevental psalmen werden vermeld. Van bijna elke psalm werd slechts één strofe gezongen.
Dit psalmbord illustreert een praktijk die niet alleen kenmerkend is voor de klassiekgereformeerde liturgie, maar waarvan we de achterliggende gedachte over de plaats van het lied in de liturgie veel breder tegenkomen: het lied – er wordt alleen gebruik gemaakt van de strofische vorm – is ondergeschikt aan het gesproken woord, en daarvan meestal niet meer dan een illustratie.
Ook in veel gemeenten, die zich rekenen tot de oecumenisch-protestantse traditie, overheerst deze gedachte, hoewel men zich daar niet beperkt tot het rijmpsalter, maar vaak op een eclectische wijze met een onbeperkt aantal liedbundels werkt. Dat laatste is ook een voorbeeld van de eerder genoemde overheersing van een congregationalistisch kerkbesef.
Hoewel ik de waarde van het strofische lied volledig blijf onderschrijven, is een meer oecumenische, d.w.z. katholieke liturgie alleen mogelijk als er ruimte is voor andere vormen van liturgische zang. En daarbij niet langer en uitsluitend wat zang in de liturgie, maar zang áls liturgie.
Ik geef een voorbeeld van de liturgische praktijk van veel protestantse gemeenten. Het Kyrie heeft nagenoeg altijd de vorm van een gesproken gebed van de voorganger, waarbij de gemeente een acclamatie zingt. Veel voorgangers ontkomen er dan ook niet aan dat Kyrie en voorbeden dezelfde vorm en dezelfde inhoud hebben. Liever minder gesproken woord en meer gezongen woord. Wat de gemeente zingt is het Kyrie, met die korte eenvoudige en eeuwenoude woorden: ‘Heer, erbarm U’, evt. voorafgegaan door een korte oproep tot gebed. Het Kyrie ís het gezongen gebed voor de nood van de wereld, en God weet wel wat die nood in de wereld en in ons hart is. Op 7 december van het afgelopen jaar aanvaardde Martin Hoondert het ambt van bijzonder hoogleraar Muziek en Christendom aan de faculteit Geesteswetenschappen van de Universiteit van Tilburg met een inaugurele rede, getiteld: ‘Muziek als rituele praktijk’.
Hoondert formuleert niet in eerste instantie nieuwe inzichten – de subtitel is dan ook Gelineau herlezen – maar vertaalt deze wel naar de huidige liturgische praktijk. Daarbij zoekt hij naar antwoorden op de vraag wat deze inzichten betekenen voor onze cultuur en in de religiositeit en ritualiteit van onze tijd. Zijn kritiek op de nota van de ISK moeten we op zijn minst ter harte nemen als hij zegt: Ik vraag me dan ook af of het Liedboek-2012 wel zal passen bij de getransformeerde religiositeit, waarvan de sporen nu al volop zichtbaar zijn.
Muziek als rituele praktijk, is dat protestanten, in het bijzonder calvinisten vreemd? Om dat uit te leggen geef ik meestal het volgende voorbeeld, voor een ieder herkenbaar. Je bent jarig, en er wordt voor je gezongen: ‘Lang zal-ie leven in de gloria…’ Het gloria voor jou op die ene dag. En als het niet gezongen wordt, dan ben je nog niet jarig. Ik bedoel dat letterlijk: je voelt je jarig áls er voor je gezongen wordt. Dan bén je jarig. Muziek als rituele praktijk. Dat wil zeggen: Nu gebeurt wat wij zingen. En: zonder te zingen gebeurt het niet. Het moment bepaalt welke muzikale vorm daarvoor het meest geschikt is. Daarom kunnen wij in een nieuw liedboek niet meer volstaan met uitsluitend strofische liederen, maar moet er ook ruimte zijn voor antwoordpsalmen, beurtzangen, ordinariumtoonzettingen, acclamaties, canons, kernverzen etc. ‘Muziek als rituele praktijk’ zou dan wel eens een sleutel kunnen worden bij de selectie van het materiaal. Bij elk lied, bij elke zangvorm, zal vastgesteld moeten worden op welke plaats in de liturgie van kerk of huis het kan functioneren en waarom dit lied, deze zangvorm, onmisbaar is voor de liturgie dan wel een bepaald moment in de liturgie.
Want steeds zullen we onszelf de vraag stellen: welke momenten in het leven van de gemeente en van individuele personen vragen om gezongen te worden, om tot gezongen liturgie te worden.
Foto’s archief:
Verstilde vroomheid (Nijmegen)
Gezamenlijke vroomheid (Groesbeek)