Financiële crisis biedt kans

De financiële crisis biedt een kans. Nu de overheid een grotere vinger in de pap heeft gekregen, is er meer sturing mogelijk. De overheid kan bijvoorbeeld kredieten verstrekken op voorwaarde dat er duurzaam wordt geproduceerd. 

Dat bracht prof. dr. Johan Graafland, verbonden aan de Universiteit van Tilburg (gespecialiseerd in filosofie en economie en bedrijfsethiek) naar voren tijdens een bezinningsavond in de protestantse gemeente te Chaam. Ds. Rienk Lanooy informeerde desgevraagd het bureau van de Raad daarover. Het thema voor de avond luidde ‘Geloven en geld: gaat de kredietcrisis aan de kerken voorbij?’ 

In zijn betoog legde Graafland een link tussen de gedachten van Johannes Calvijn (wiens geboortejaar 1509 volgend jaar herdacht wordt) over het omgaan met rente en de kredietcrisis van onze dagen. Calvijn, zo betoogde Graafland, maakte een onderscheid tussen enerzijds consumptief krediet aan de armen en anderzijds investeringskrediet bestemd voor productie. In de bijbelteksten die rente vragen verbieden gaat het om het eerste type. Aan een arme vraag je geen rente om zijn nood te lenigen. Calvijn vond het daarentegen wel geoorloofd om geld uit te lenen tegen rente, wanneer er sprake is van het creëren van toegevoegde waarde. Als iemand winst maakt met behulp van jouw geld, mag daar ook een vergoeding (rente) tegenover staan. Calvijn breekt daarmee met de tot dan toe heersende traditie dat kapitaal vruchteloos is (Aristoteles).

Geld lenen

Aan het uitlenen van geld stelde Calvijn wel voorwaarden. Graafland noemde er vijf en verbond die met de huidige kredietcrisis:

1. Calvijn handhaaft allereerst het renteverbod bij het uitlenen van geld aan de armen omwille van hun eerste levensbehoeften.

2. Geld uitlenen tegen rente mag als er sprake is van investeringskrediet, maar er moet daarnaast genoeg geld overblijven om de arme te helpen.

3. Het principe van wederkerigheid moet gelden: de gouden regel, bijv. uit Lukas 6,31, moet ook werken in het onderlinge geldverkeer: “Behandel anderen, zoals je wilt dat ze jullie behandelen.”

4. Het is niet geoorloofd om beroepsmatig bankier te zijn. Calvijn acht de gevaren van moreel verval te groot wanneer iemand van geldverkeer zijn beroep maakt.

5. Calvijn wijst op het gevaar van woeker en onmatigheid. Degene die geld leent om daarmee een inkomen te verwerven moet niet meer geld kwijt zijn aan de lening dan aan de opbrengst die hij met die lening verwerft.

Graafland ging vervolgens in op de vraag wat deze restricties van Calvijn voor de huidige kredietcrisis betekenen.

1. Onder de vele factoren die hebben geleid tot de kredietcrisis behoort die van het ontbreken van (voldoende) institutionele voorwaarden tot de belangrijkste. Kijken we naar de vijf voorwaarden van Calvijn dan zien we dat met het verstrekken van de zog. sub-prime hypotheken de vraag gesteld moet worden: moet je kwetsbare groepen aan ene dergelijk risicovol product blootstellen en heeft de overheid niet een veel actievere rol te spelen om deze groepen te beschermen.

2. Banken dienen een zodanig beleid te voeren dat zij genoeg geld overhouden om andere verplichtingen na te komen. Dat vraagt bijv. om transparantie bij het doorverkopen van producten die voor iedereen, in ieder geval voor de banken zelf voldoende helder moeten zijn, zodat de risico’s inzichtelijk zijn. Deze voorwaarde vraagt ook, van banken, bedrijven, overheden, burgers, om niet alle kaarten op het eigen belang te zetten. Waar de nood hoog is, wordt de ander gauw vergeten: In de geest van Calvijn mag de kredietcrisis niet leiden tot een afzwakking van de ontwikkelingshulp, of de rem te zetten op maatschappelijk verantwoord ondernemen.

3. De gulden regel betekent dat banken en overheden niet anders met het geld van de ander moeten omgaan dan dat zij zouden willen dat er met hun geld zou worden omgegaan. Met andermans geld moet je niet gokken. Ook het doorverkopen van zwakke hypotheken opgedeeld in partjes, lijkt op het verkopen van een mand appels met onderin een paar rotte exemplaren. Dat is niet eerlijk. Ook de complexiteit van de producten mag niet zodanig zijn dat niemand weet hoe ze in elkaar steken en daardoor ook niemand er voor verantwoordelijk is. Tenslotte kun je je afvragen of het deposito-garantiesysteem (ieders spaargeld is gegarandeerd tot een zeker bedrag) wel eerlijk werkt. De defensief opererende banken (een procentje minder voor je spaargeld) draaien nu op voor de brokken die de roekeloze (een procentje meer) banken maken.

4. Hoewel Calvijns afwijzing van banken en bankiers in onze tijd niet meer houdbaar is, zit er in die afwijzing wel een waarschuwing: omgaan met geld kan corrumperen. Korte termijnbeleid en de bonuscultuur hebben er toe geleid dat economisch gezien niet altijd de juiste beslissingen zijn genomen, waarvoor klanten en de maatschappij als geheel nu opdraaien. Deze hebzucht geldt niet alleen de banken. Wie de wereld afstruint voor een procentje meer, neemt daarmee ook grotere risico’s.

5. Tenslotte heeft Calvijns voorwaarde van matigheid betekenis voor onze overconsumptie. Wie meer uitgeeft dan hij heeft, zowel op micro- als op macro-economisch niveau maakt zichzelf financieel uiterst kwetsbaar, zie de Amerikaanse huishoudens en overheid.

Vertrouwen

In een andere bijdrage kwam prof.dr. Fred van Raaij, hoogleraar Economische Psychologie aan de Universiteit van Tilburg, aan het woord. Hij maakte een onderscheid in de economie tussen vertrouwen als ‘confidence’ en als ’trust’. Het eerste heeft te maken met een algemeen gevoel: je hebt als mens vertrouwen (of niet) in de toekomst, bijv. financieel. Trust is een relationele term: Vertrouw ik de instellingen aan wie ik mijn geld toevertrouw, de tussenpersoon (55% van de Nederlanders denkt dat zijn tussenpersoon [vooral] bezig is mijn zijn/haar eigen portemonnee en niet/minder met die van de klant), de overheid?

Samen met het feitelijke inkomen bepaalt het vertrouwen (vooral bepaald door de media) wat iemand met zijn/haar geld doet. Aankoopbereidheid heeft dus niet (alleen) met de beschikbaarheid van geld te maken, maar vooral met vertrouwen. Het vrijgeven van spaarloon levert op dit moment dus geen bijdrage aan de oplossing van de crisis. Het instandhouden van werkgelegenheid en inkomen wel.

Het vertrouwen in de instituties (trust) heeft een flinke knauw gekregen in de laatste maanden. Ten eerste is er de vraag of de dienstverlener (bank, verzekeraar) aan het einde van de contract periode nog wel aan zijn verplichtingen kan voldoen, ten tweede is het vertrouwen in de dienstverlener zelf geschaad: handelt hij/zij wel in het belang van de klant? Ten derde – en veel algemener – heeft het vertrouwen in de samenleving als geheel een deuk opgelopen, terwijl dat vertrouwen tegelijkertijd het cement van de samenleving is.

Het  blijkt, zoals Van Raaij schetste, dat het consumentenvertrouwen (confidence) in de algemene staat van de (Nederlandse) economie niet groot is, maar dat mensen veel minder negatief zijn over hun individuele financiële situatie.

Zinzoeking

In de discussie na de inleidingen kwamen vragen aan de orde over het vertrouwen tussen de banken onderling, over de omgang met rente en bankieren in de Islam, over de verschillen tussen de VS en Europa (in Nederland heeft een dochter van Lehman Brothers ook geprobeerd met een soort sub-prime hypotheken op de markt te komen, maar onderzoek heeft uitgewezen dat Nederlanders meer dan Amerikanen vinden dat je eerst moet sparen voordat je uitgaven doet), over de andere crises die van nog fundamentelere aard zijn: de vraag naar duurzaamheid, de kloof tussen arm en rijk, noord en zuid, over de rol van kerken en theologen, hun ervaring met het begrip vertrouwen en het appel dat zij kunnen doen om kritisch te kijken naar wat mensen beweegt en de vraag naar de zin van het bestaan te stellen,  op macro-niveau (welke economisch systeem?) en micro-niveau (waar gaat het om in het leven?).

Kerken (niet alleen zij) hebben een eeuwenlange ervaring met de vraag naar zinzoeking en zingeving. Van Raaij maakte de opmerking dat het hebben van bezit niet vanzelf of hoogstens tijdelijk tot een gelukservaring leidt. Aan de andere kant is er wel een ondergrens: wie het arm heeft, legt wel degelijk een verband tussen welvaart en geluk.

Foto: links prof. Graafland, rechts zittend prof. Van Raaij.