Godsdienst als een liefdesaffaire. Of het nu gaat om christendom, islam, of jodendom: Er is sprake van liefde voor God. Prof. dr. Vincent Brümmer reageert op ‘A Common Word’.
Moslimgeleerden geven in ‘A Common Word’ hun visie op de gemeenschappelijke invalshoeken van islam en christendom. Bij de beraadgroep Interreligieuze Ontmoeting van de Raad staat dit document regelmatig op de agenda. Toen de algemeen secretaris het document tijdens een spreekbeurt aanhaalde bij de Raad van Kerken in Bilthoven, reageerde Brümmer vanuit de zaal vanuit zijn eigen deskundigheid. Reden om hem te vragen een nadere analyse te geven. Hieronder de benadering van de man die in 1932 werd geboren in Stellenbosch; hij was van 1967 tot 1997 professor in de filosofie van de religie aan de Rijksuniversiteit te Utrecht. Hij is onder meer tweemaal naar Iran geweest om er gastcolleges te verzorgen en maakte zo van nabij de dialoog mee.
In een tijd van globalisering kunnen islam en christendom niet meer langs elkaar heen leven. Contact, wisselwerking en dialoog zijn onvermijdelijk geworden. De ramp van 9/11 heeft helaas het imago van de islam in het Westen, en ook onder christenen, geen goed gedaan. Islam wordt nu door vele christenen met wantrouwen bejegend als een gewelddadige godsdienst en een teeltaarde voor terrorisme.
De reactie van het Westen in Afghanistan en Irak en meer in het algemeen de Amerikaanse ‘war on terror’, heeft in het bewustzijn van moslims het spookbeeld van de kruistochten doen herleven. Voor vele moslims is het christendom de godsdienst van Westerse imperialisme geworden.
Onder deze omstandigheden is de open brief ‘a Common Word’ zeer opmerkelijk die 210 vooraanstaande moslimgeleerden aan het eind van Ramadan in 2007 gericht hebben tot paus Benedictus XVI en een aantal patriarchen, bisschoppen en raden van kerken. Daarin wordt opgeroepen tot samenwerking en onderling respect tussen christenen en moslims ter wille van de wereldvrede. Aangezien christenen en moslims samen meer dan 55% van de wereldbevolking vormen ‘zijn goede betrekkingen tussen deze twee godsdienstige gemeenschappen een van de belangrijkste factoren voor de bijdrage aan de verspreiding van vrede over de hele wereld. Als moslims en christenen geen vrede kennen, kan de wereld geen vrede kennen’ (p. 157-158).
Drie aspecten van deze open brief zijn vooral opmerkelijk:
1.
Volgens de brief kunnen moslims en christenen een ‘gemeenschappelijk woord’ tot de wereld richten omdat zij een gemeenschappelijk geloof hebben. Volgens de Koran 41.43 heeft Mohammed niets wezenlijk nieuws gebracht. Hij bevestigde alleen maar wat door Jezus en Mozes voor hem gezegd was. Mohammed was daarom niet een godsdienststichter maar veeleer een hervormer die de boodschap van Mozes en Jezus opnieuw verkondigde aan de polytheïsten in Mekka en de monophysitische christenen in Arabië. Over de wezenlijke elementen van het geloof kunnen moslims en christenen het daarom eens zijn. Wat deze wezenlijke elementen zijn, wordt uitvoerig in de brief uiteengezet.
2.
In zijn mooie boekje over Franciscus van Assisi stelt de Engelse essayist G.K. Chesterton dat voor Franciscus zijn geloof niet ‘a thing like a theory’ was, maar veeleer ‘a thing like a love-affair’. Op die manier is Franciscus een typisch voorbeeld van mystieke vroomheid in de christelijke traditie. Geloof is primair existentieel en niet intellectueel. Een gelovige is iemand die zijn of haar ultieme bestemming zoekt in de liefde van God. Spiritualiteit en geestelijke groei zijn gericht op verdieping van de ‘love-affair’ met God en op deze manier bepalend voor de levenshouding van een gelovige.
Op dezelfde manier zoeken de moslimleiders in hun brief het gemeenschappelijke geloof van christenen en moslims niet in leerstellige theorieën maar in toewijding aan de liefde van God. God is één in de zin dat hij alleen onze ultieme liefde en toewijding waardig is. Hierin heeft hij volgens de brief ‘geen partners’. In deze liefde identificeert de gelovige zich met God door zich Gods wil toe te eigenen en met vreugde na te streven. Het woord ‘moslim’ betekent dan ook in die zin ‘iemand die zich overgeeft aan God’.
Deze toewijding aan de wil van God komt vooral uit in de liefde tot de naaste. Gelovigen zijn geroepen om Gods liefde door te geven aan anderen. In de woorden van de brief: ‘De liefde tot de naaste is wezenlijk en kan niet los worden gemaakt van het geloof in God en de liefde tot God, want in de islam is er geen waar geloof in God en geen echte godsvrucht mogelijk zonder de liefde tot de naaste’ (p.153). Volgens de brief zijn rechtvaardigheid en vrijheid van godsdienst een wezenlijk onderdeel van de naastenliefde. Er is dus geen reden voor moslims en christenen om elkaar tegen te staan en niet met respect te behandelen.
3.
De schrijvers van de brief zijn zich natuurlijk ook bewust van de verschillen tussen de christelijke en de islamitische tradities. Deze verschillen liggen echter niet primair op het terrein van de ‘love-affair’ maar veeleer op die van de leerstellige theorieën waarin christenen en moslims in de loop der tijden (in verschillende historische, sociale, en geografische omstandigheden en in termen van verschillende culturele denk-categorieën) trachten hun ‘love-affair’ met God uit te leggen.
Wij moeten enerzijds de grote leerstellige verschillen binnen elk van deze tradities niet over het hoofd zien, en anderzijds de leerstellige verschillen tussen deze tradities niet overdrijven. Ik denk dat de belangrijkste leerstellige verschillen tussen moslims en christenen te maken hebben met hun visie op Christus. In welke zin is Christus de Messias die ons uit onze vervreemding verlost en de weg voor ons vrijmaakt om deel te hebben aan de ‘love-affair’ met God? Hierover is er echter ook geen eenstemmigheid onder christenen, terwijl moslims op dit punt dichter bij de christelijke traditie staan dan dat joden bij de christelijke traditie staan. Terecht stelt de schrijvers van de open brief: ‘Moslims erkennen Jezus Christus als de Messias maar niet op dezelfde manier als christenen. (Christenen zelf zijn het trouwens nooit eens geworden over de natuur van Christus)’ (p.157).
Samenvattend, deze open brief is opmerkelijk en de moeite waard om serieus op in te gaan. Misschien kan dit een startschot zijn om het oecumenische debat uit de vorige eeuw binnen de christelijke traditie in deze eeuw uit te breiden tot een debat tussen joden, christenen en moslims.
Vincent Brümmer
Wie meer wil lezen over dit thema bij prof. dr. Brümmer kan hier klikken.