Onderstaande meditatie over Deuteronomium 16: 10-20 is geschreven op verzoek van de Raad van Kerken in Nederland. De Week van gebed staat gepland voor 20 t/m 27 januari 2019.
Broeders en zusters, gemeente van onze Heer Jezus Christus,
Ieder mens is op reis, zelfs de mensen die nog nooit een koffer hebben ingepakt. Heel ons leven heeft iets van een tocht. U en ik, we stippelen voortdurend ons reisdoel uit. We hebben er verschillende benamingen voor. We noemen het: ‘de agenda trekken’, ‘een planning maken’, ‘even nadenken’. ‘Reizen’ is een metafoor van het leven zelf. Daarover zou ik met u willen spreken. Over vragen als: Welk reisdoel staat ons voor ogen? Wie zullen onze reisgenoten zijn?
We komen bij dat thema dankzij de christenen uit Indonesië. Ieder jaar vragen kerken wereldwijd aan christenen uit een concreet land, om met materiaal te komen voor de week van gebed om eenheid onder de christenen. In 2019 hebben de christenen in Indonesië dat verzorgd. Ze kozen een gedeelte uit Deuteronomium 16: 10-20. Het gaat in dat gedeelte over de reizen van de Israëlieten, de reizen die ze maken voor de feesten, waaronder het loofhuttenfeest. Eigenlijk had de tekstlezing kunnen stoppen bij vers 17, maar de Indonesiërs voegen er een paar verzen aan toe, over ‘rechters en griffiers’. Ik heb een vermoeden waarom ze dat doen… dat wil ik met u delen. Laten we de tekst verder overdenken.
De joden worden opgeroepen drie keer per jaar feest te vieren in Jeruzalem. Ze gaan op reis. En alleen al die beweging uit de comfortzone herinnert hen er aan, dat het leven is als een pelgrimsreis. Al die reizen, – of ze nu naar Rome gaan, naar Compostella, of naar Hasselt -, zijn stilering van wat ons leven wil zijn: een voortdurende opgang naar onze bestemming, het hoge doel, terwijl we lijden aan de hitte van de dag, het stof van de wegen, de muggen om het hoofd en de bedwantsen in de refugio’s. Bij al die lijfelijke ervaringen is het de vraag hoe we daar in ons hoofd op reageren. Ons hoofd tolt nu eens mee met de pijn in de gewrichten, en dan is er voor het verlangen naar ginder, wat ons overeind houdt. Aan het einde van de dag overheerst de vermoeidheid en de dankbaarheid dat we een voorlopig onderkomen hebben gevonden.
Het gaat de schrijvers in de bijbel om die voorlopigheid van dat onderkomen. ‘Bedenk dat u zelf in Egypte slaaf bent geweest’, zegt Deuteromium in vers 12. Bij het loofhuttenfeest herinneren joden zich de uittocht. Ze leven een week in een armoedige hut. Sommigen maken de hut op hun balkon in Askelon of Nahariya. Anderen tuigen een tent op in de tuin. Altijd kan je door het dak van de hut de sterren zien in de nacht. Het herinnert je aan je kwetsbaarheid. Het geeft je besef dat je misschien in een royaal huis woont, maar dat je leven ten diepste is als dat van ieder ander: overgeleverd aan de wisselende winden van het leven. ‘Het leven hier is als leven in een aardse tent’, refereert Paulus aan de basis van dit leven (2 Korintiërs 5: 2). ‘Zolang we in onze aardse tent verblijven zuchten we onder een zware last’. Tegelijk: ‘We leven in vertrouwen op God, we blijven vol goede moed’. Paulus ervaart tweeslachtigheid van leven: hij staat in de zorg van de dag en in zijn hoofd is er ook het verlangen, wat hem motiveert en inspireert.
Moet je je voorstellen. Al die mensen die hoog op de maatschappelijke ladder zijn geklommen. De staatslieden, de directies, de notabelen, de mensen van adel, de bankiers, de captains of industry, de wetenschappers, de doktoren uit de ziekenhuizen. Al die mensen die de Balkenende-norm halen, of meer. Eén week per jaar hebben ze daar niets aan. Want ze zitten in een hutje wat je uit materialen van de Gamma kunt samenstellen. De bijbel zegt ietwat recalcitrant: Dat verblijf in die loofhut tekent de essentie van je leven. Niet die andere 51 weken, maar die ene week.
Als je dit verstaat, kan je wellicht aanvoelen dat de theoloog Henk Vreekamp het loofhuttenfeest heeft getypeerd als het kerstfeest van het oude testament. Dat God mens wordt, is niet anders dan dat Hij die hoog gezeten is, in arren moede leeft. God toont daarin zijn ware gezicht. Henk Vreekamp ziet het kerstfeest dan ook eerder zich afspelen in september dan in december. Andere theologen wijzen er op, dat het loofhuttenfeest na het feest van de weken (parallel aan ons pinksterfeest) het enige feest is dat nog in de lucht hangt in de christelijke traditie. De vervulling van het loofhuttenfeest komt nog. Het feest dat alle tranen van de ogen zijn afgewist. Het eindfeest van de geschiedenis (Zacharia 14: 16).
Terug naar het karakter van het feest. Zij die in hoogheid zetelen, komen van hun troon. In de woorden van Deuteronomium: zij vieren feest en maken het feest mogelijk voor anderen. ‘Ieder moet geven naar de mate waarin de Heer, uw God, hem heeft gezegend’. Het is dus één grote commune, een gezamenlijke eucharistie, één festival van nivellering. Een jubelweek. De rijken leveren hun winsten in. En de armen doen mee om niet. Het staat er enkele keren: niet alleen de zonen en dochters vieren het feest, maar ook de slaven en slavinnen (je kan ook vertalen: arbeiders en werkneemsters); de levieten en de vreemdelingen, de weduwen en de wezen. Alle rapaille bij elkaar genomen. Uitverkoren zijn ze. Omdat de rijken ‘geven naar de mate waarin de Heer, hun God, hen heeft gezegend’, worden de armen gezegend door de rijken en door de God die dit soort regels heeft bedacht en op schrift gesteld. Rashi zegt: ‘De laatste vier, de leviet, de vreemdeling, de weduwe en de wees zijn van Mij, zegt God, zoals de andere vier, de zoon, de dochter, de slaaf en de slavin van jou zijn. Als jij de vier personen die aan Mij behoren gelukkig maakt, dan zal Ik de vier die aan jou toebehoren, gelukkig maken’. Ze staan er in het enkelvoud, de weduwe en de wees; alsof het een uitnodiging is de mens persoonlijk te kennen.
Het loofhuttenfeest geeft de samenleving zoals God bedoelt. En we gaan op reis om iets dichter bij dat ideaal te komen. Vandaar de ‘pelgrimage van gerechtigheid en vrede’, waartoe de kerken oproepen. We kleuren daarmee de borden die de levensreis begeleiden; recht en gerechtigheid zijn de pijlen die de richting wijzen van waar te lopen en waar te gaan.
Tot zover het loofhuttenfeest. Dan is er nog die wonderlijke toevoeging vanaf vers 18. Ik lees het voor: ‘Stel in alle steden die de Heer, uw God , u in uw stamgebieden zal geven, rechters en griffiers aan, die zorg moeten dragen voor een zuivere rechtspraak’. Wat mij betreft begint hier een heel ander hoofdstuk, een ander chapiter. Voor de christenen in Indonesië, die ons de teksten aanreiken, niet. Zij lezen het elkaar voor: ‘U mag geen steekpenningen aannemen, want steekpenningen maken het oog van de wijze blind en de stem van de rechtvaardige vals’. Zij verstaan blijkbaar deze woorden als de beschrijving van een werkelijkheid, die roet kan gooien in het feestmaal bij het loofhuttenfeest. Waarom die toevoeging?
Christenen in Indonesië vormen tien procent van de bevolking. De volgelingen van Christus maken in Indonesië nog weer onderscheid tussen 5 procent die christenen zijn (zeg maar protestanten) en vijf procent katholieken. Elk van die twee heeft zijn eigen infrastructuur aan bladen en kerkelijke optuiging. Het centrale wat hen bindt, is dat ze een minderheid zijn ten opzichte van de moslims. De meeste moslims leven net als zij in de drukte van de dag en de rust van de refugio in de nacht. Hun leven is een voortdurend sabbelen in hutten en barakken waar je door het dak heen mogelijk de sterren ziet in de nacht. Maar er is ook een heersende elite, die soms de godsdienst gebruikt, om de eigen macht te versterken. Ze verrijken zichzelf. Het is die ervaring, zo vermoed ik, die de kerken vrijmoedigheid geeft om nog even door te lezen over rechters en griffiers die zuiver op de graat moeten zijn.
Het is al te gemakkelijk om daar als westerlingen meewarig bij te knikken. Nee, dan is het bij ons beter geregeld: we hebben niet alleen rechters en griffiers. We hebben advocaten, juristen, bedrijfsjuristen, arbeidsrechtdeskundigen, officieren van justitie, landsadvocaten, advocaten gespecialiseerd in HRM, juristen gespecialiseerd in overnames. Bedrijven hebben raden van toezicht waarin soms even een vacature communicatie is, maar een vacature op de juristenpost is er zelden. Ons land is vergeven van de juristen. Zij zoeken het recht en niets dan het recht (vers 20).
Zou dat waar zijn?, vraag ik me af. Is de veelheid van juridische varianten een teken van kracht van onze samenleving of is het misschien een signaal van het tegenovergestelde? Dat we het gebrek aan onderling vertrouwen compenseren door er een veelvoud aan functionarissen tegenover te stellen? De schrijver van Deuteronomium heeft genoeg aan rechters die eerlijk oordelen en griffiers die het oordeel opschrijven. Als die mensen zuiver werken en onpartijdig zijn, komt het in orde. Onze samenleving is zo ingewikkeld gemaakt dat we intelligente mensen nodig hebben om de sluipdoor kruipdoor routes te vinden.
Dat resulteert in een samenleving waarin er te veel wetten zijn die het belang van de rijken beschermen, terwijl een paar wetten zouden volstaan die het leven van de armen garanderen. Je zou de wetten amper nodig hebben als het leven één groot loofhuttenfeest zou kunnen zijn. Je neemt mee naar vermogen en je feest mee naar geestdrift.
In Indonesië is tien procent van de bevolking christen. Bij ons leeft tien procent van de mensen onder de armoedegrens. Veel armen zijn niet arm, doordat ze onvoldoende werken en zich inspannen, maar doordat ze de weg niet weten in het oerwoud van regeltjes en verantwoordingen die nodig zijn om hun recht op een tegemoetkoming te krijgen. De armoede wordt deels gecreëerd door de gecompliceerdheid van de bureaucratie. Hoe zou onze samenleving er uit zien als we die tekst zouden verstaan: ‘Zoek het recht (het staat er nog pregnanter: jaag het recht na) en niets dan het recht’?. Het verlangen naar recht maakt iedereen gelukkiger. Met woorden van Deuteronomium: Als het recht ons voor ogen staat, ‘zullen we in leven blijven en het land bezitten dat de Heer, onze God, ons zal geven’.
Amen