Overwegingen bij ‘Jouw hand, mijn glimlach’ en ‘Hoe goed moet je zijn?’
Gebedsweek voor de Eenheid, 15-22 januari 2017: Herdenking van 500 jaar Reformatie
Riemer Roukema
Een overtuiging, een geloof, ook het christelijk geloof, drukken we uit in taal. Er zijn meer manieren om uitdrukking te geven aan een overtuiging of geloof, bij voorbeeld: met een gebaar, zoals het opheffen van een gebalde vuist, of van open handen in gebedshouding, of het vouwen van de handen, of het geven van een zegen; of: met een sacrament van water of van brood en wijn. En uiteraard drukken we een overtuiging uit in onze levenshouding, in de indeling van onze tijd, in wat we doen en laten.
Richten we ons op de taal waarmee we onze overtuiging en geloof uitdrukken, dan lijdt het geen twijfel dat taal een krachtig medium is. Taal bestaat uit woorden en woorden zijn nooit zomaar woorden. Woorden hebben effect en hebben de kracht om onze levens en onze samenleving te vormen. Met woorden kunnen we iets maken of breken, iets opbouwen of kapotmaken.
Voor de Kerkhervorming van het begin van de zestiende eeuw waren woorden van eminent belang. Woorden werden snel verspreid door middel van een nieuw middel: de boekdrukkunst. Gedrukte pamfletten vonden snel hun weg naar talrijke lezers, sneller dan met overgeschreven handschriften voorheen ooit mogelijk was. Die gedrukte teksten gingen vaak over de uitleg van de Bijbel. Over de uitleg van oude woorden dus, of: van Gods Woord, want de Bijbel was niet zomaar een boek.
Komen woorden over? Lukt de communicatie?
Maar het is altijd de vraag of woorden die verspreid worden goed begrepen worden. Begrijpt de lezer wat de schrijver bedoelde? Begrijpt de hoorder wat de spreker bedoelde? En kunnen we woorden die lang geleden zijn uitgesproken en opgeschreven nog begrijpen? In communicatie tussen mensen gaat vaak iets mis. Dat geldt des te meer als we proberen iets op te vangen van wat eeuwen geleden is opgeschreven; dan liggen de misverstanden voor het oprapen. Of: we denken dat we zelf wel begrijpen wat er bedoeld is, maar vinden het moeilijk om dat uit te leggen aan anderen. Want begrijpen die anderen die oude woorden wel? Is het wel verstandig om, bij voorbeeld, Bijbeltaal te gebruiken om een evenement aan te kondigen?
Het lijkt dat degenen die de Gebedsweek voor de eenheid in 2017 voorbereidden, deze vragen ook door zich heen hebben laten gaan. Die Gebedsweek staat in het kader van de herdenking van 500 jaar Reformatie. In 1517 is die Kerkhervorming begonnen met de monnik Martin Luther. Zijn ontdekkingen en de woorden waarmee hij die bekend maakte hebben een ongedacht groot effect gehad. Uiteindelijk verloor de rooms-katholieke kerk van die tijd een belangrijk deel van de Europese christenheid en ontstonden er zelfstandige kerken van de Reformatie. Die kerken hebben landen en culturen gevormd, en zo ook, uiteraard, de gelovigen in hun eigen leven en in hun beleving van het christen-zijn.
Spreekt Paulus ons nog aan?
Voor deze Gebedsweek is een Duitse voorbereidingsgroep gevraagd om liturgisch materiaal te leveren. Die groep heeft zich laten inspireren door een belangrijke passage uit de brieven van Paulus: 2 Korintiërs 5:14-20. Aan het begin daarvan schrijft Paulus: ‘Wat ons drijft is de liefde van Christus.’ Mooi gezegd. Daarna heeft Paulus het over de verzoening die God aan ons aangeboden heeft in de dood van Christus, die voor ons allen is gestorven, waardoor we nieuwe mensen kunnen worden. Voor wie er niet zo mee vertrouwd is, is dat al wat moeilijker te begrijpen. Want hoe werken die verzoening en die vernieuwing? Hoe heeft Paulus dat gedacht, en komen zijn woorden en bedoelingen nu nog over? Terecht kunnen we ons afvragen: Spreekt de voorstellingswereld van de Bijbel mensen van nu nog wel aan?
De Nederlandse voorbereidingsgroep heeft vast over deze vragen nagedacht, en heeft gemeend dat zelfs die eerste woorden, ‘Wat ons drijft is de liefde van Christus’, misschien niet goed overkomen en dus niet het gewenste effect hebben. In het voorbereidingsmateriaal van de Duitse groep, dat in het Engels is verspreid, luidt het thema voor deze week: ‘Reconciliation – The Love of Christ Compels Us’ (‘Verzoening – De liefde van Christus drijft ons aan’). Dat sluit letterlijk aan bij de woorden van Paulus. Maar op het omslag van de Nederlandse brochure voor deze Gebedsweek staat als thema: ‘Jouw hand, mijn glimlach’. Dat is kennelijk bedoeld als een hedendaagse, meer aansprekende vertaling van het klassieke woord ‘verzoening’. Want meteen na die woorden ‘Jouw hand, mijn glimlach’ staat wel de verwijzing naar 2 Korintiërs 5:14-20. De afbeelding op het omslag beeldt een door mensen gevormde hand uit, waarin een andere hand is uitgespaard. Je ziet het voor je: een uitgestoken hand, en de glimlach die die hand bij de ander oproept. Dat is toch wat verzoening kan zijn? Een hedendaagse vertaling van een oud begrip. Er kan (en moet eigenlijk ook) nog van alles aan worden toegevoegd, want een verzoening tussen mensen is nog niet de verzoening tussen God en mensen waarover Paulus schrijft. Het voordeel van die hedendaagse vertaling is dat die belangstellenden niet afstoot maar veeleer nieuwsgierig maakt – dat zal ten minste de bedoeling ervan zijn, mogen we aannemen.
‘Hoe goed moet je zijn?’
Met het thema dat voor deze Gebedsweek in het bijzonder aan de kerken in Overijssel is toebedacht, is iets dergelijks aan de hand. Dat thema luidt: ‘Hoe goed moet je zijn?’ Tja, een goede vraag, in onze wereld waarin allerlei uitgesproken en onuitgesproken normen gelden. Er zijn allerlei wensen en verwachtingen op het gebied van gedrag, sportiviteit, intelligentie, uiterlijk, lichaamsgewicht, kleding, luxeartikelen, enzovoorts. ‘Hoe goed moet je zijn?’ Dat thema is bedoeld als een hedendaagse pendant van de woorden waarmee Luther de christen karakteriseerde: die is volgens hem ‘tegelijk rechtvaardige en zondaar’ (in het Latijn: simul justus et peccator). Daar ligt een wereld aan gedachten en woorden achter. Maar zijn die begrijpelijk voor wie niet in het bijzonder in die wereld is ingewijd? Wat wordt ermee bedoeld dat een christen ‘rechtvaardig’ is? En dat terwijl hij of zij tegelijk ook ‘zondaar’ is… Betekent dit dat een christen in het algemeen een deugdzaam leven leidt maar ook wel eens fouten maakt? Het lijkt aannemelijk, dat dat bedoeld wordt met die slogan ‘tegelijk rechtvaardige en zondaar’, maar toch is het niet juist.
Gods gerechtigheid
Om te begrijpen waarom dat antwoord onjuist is, gaan we wat dieper op een bijbels begrip in. In de zin die direct, als conclusie, volgt op de passage in 2 Korintiërs 5:14-20 schrijft Paulus, volgens de Nieuwe Bijbelvertaling (2004): ‘God heeft hem (Christus) die de zonde niet kende voor ons één gemaakt met de zonde, zodat wij door hem rechtvaardig voor God konden worden’ (2 Kor. 5:21). Die vertaling (uit het Grieks) is goed te verantwoorden. Er blijkt uit dat het Paulus (en zo ook Luther) erom ging, dat wij voor God rechtvaardig worden. Dat is mogelijk omdat Christus ons zondige bestaan en onze zonde op zich genomen heeft, daarmee één is geworden, en eraan gestorven is, om zo die last van de mensheid af te nemen. Als onze zonde ons door Christus is afgenomen, en wij geloven dat, dan staan wij vrij en ‘rechtvaardig’ (of ‘gerechtvaardigd’) tegenover God – zo bedoelde Paulus.
In het Grieks gebruikte Paulus een uitdrukking die in de Nieuwe Bijbelvertaling is weggevallen, namelijk ‘Gods gerechtigheid’. In de Willibrordvertaling van 1995 is die uitdrukking wel gehandhaafd, want daar luidt de vertaling van 2 Korintiërs 5:21: ‘Hem (Christus) die geen zonde heeft gekend, heeft God voor ons tot zonde gemaakt, opdat wij door Hem Gods gerechtigheid zouden worden.’ De Nieuwe Vertaling van 1951 luidde soortgelijk; in ieder geval komt daarin de uitdrukking ‘gerechtigheid Gods’ voor. Om te begrijpen waarom Luther zich niet meer kon vinden in de kerkelijke praktijk van zijn tijd en zijn optreden de Reformatie teweegbracht, is het van belang te begrijpen wat er met die uitdrukking ‘Gods gerechtigheid’ wordt bedoeld.
In Paulus’ tweede brief aan de Korintiërs komt de uitdrukking ‘Gods gerechtigheid’ alleen in dat ene vers voor en wordt zij daar niet verder toegelicht. In Paulus’ brief aan de Romeinen komt die uitdrukking vaker voor. Tenminste, zo staat in de vertaling van 1951 in Romeinen 1:16-17: ‘Want ik (Paulus) schaam mij het evangelie niet; want het is een kracht Gods tot behoud voor een ieder die gelooft, eerst voor de Jood, maar ook voor de Griek. Want gerechtigheid Gods wordt daarin geopenbaard uit geloof tot geloof, gelijk geschreven staat: De rechtvaardige zal uit geloof leven.’ Veel hedendaagse vertalers menen echter dat de term ‘Gods gerechtigheid’ in onze tijd onbegrijpelijk is geworden. Opmerkelijk genoeg zijn die woorden in de katholieke Willibrordvertaling van 1995 wel blijven staan. Maar de vertalers van de Groot Nieuws Bijbel van 1982 hebben ervoor gekozen de uitdrukking met andere woorden te omschrijven. Romeinen 1:17 luidt daar: ‘Want het evangelie brengt aan het licht, dat de mens in de ogen van God rechtvaardig is enkel en alleen door te geloven.’ In de Nieuwe Bijbelvertaling van 2004 wordt de uitdrukking iets anders omschreven: ‘In het evangelie openbaart zich dat God enkel en alleen wie gelooft als rechtvaardige aanneemt.’ De term ‘gerechtigheid van God’, die in Paulus’ Griekse tekst voorkomt, komt in deze twee vertalingen niet meer voor.
Vreemd is dan wel, dat in de Nieuwe Bijbelvertaling in het vervolg van de brief aan deze term soms wel is vastgehouden. In Romeinen 10:3, waar Paulus over de Joden schrijft, lezen we in de vertaling van 1951: ‘Want onbekend met Gods gerechtigheid en trachtende hun eigen gerechtigheid te doen gelden, hebben zij zich aan de gerechtigheid Gods niet onderworpen.’ De Nieuwe Bijbelvertaling luidt daar: ‘Omdat ze Gods gerechtigheid niet kennen, proberen ze hun eigen gerechtigheid te laten gelden en verlaten ze zich niet op Gods vrijspraak.’ Dit is geen slechte vertaling, maar hedendaagse Bijbellezers kunnen hieruit niet meer opmaken, dat ‘Gods vrijspraak’ teruggaat op precies diezelfde uitdrukking als waarmee de zin begon: ‘Gods gerechtigheid’. Ook laat deze vertaling niet meer zien dat Paulus dit thema van Gods gerechtigheid meteen in het begin van zijn brief aan de Romeinen al aansneed en dat hij verderop dus hierop teruggrijpt.
Tussen haakjes: Wat Paulus in Romeinen 10:3 over de Joden schrijft, zouden wij hem nu niet meer moeten nazeggen. Paulus doet de Joden daar eigenlijk onrecht, maar hij schreef dat zo in het vuur van zijn betoog. Hij was teleurgesteld dat de Joden niet massaal in Jezus als de Christus waren gaan geloven. Uiteindelijk verwachtte hij wel dat het met hen goed zou komen (zie Romeinen 11).
Het belang van een goed begrip van de term ‘gerechtigheid van God’ ligt hierin dat de herontdekking van de betekenis daarvan een belangrijke aanzet tot de Reformatie heeft gegeven. En we weten welke een ongedacht effect die Reformatie heeft gehad, eerst in Europa, en later, via de protestantse zending, ook wereldwijd. Het verhaal van de herontdekking van de betekenis van de “gerechtigheid van God”, in 1517, is het waard in herinnering te worden gehouden.
Luthers ontdekking
Toen Luther nog een Augustijner monnik was, was hij doodsbenauwd voor die gerechtigheid van God. Hij legde die term uit in de zin van Gods justitie. Omdat hij zichzelf uiteraard als zondaar zag, vreesde hij dat God in zijn rechtvaardig oordeel hem voor zijn zonden later tot de hel zou veroordelen. Wilde hij die straf ontlopen, dan moest hij enorm zijn best doen, dacht hij, om dankzij zijn eigen inspanningen en verdiensten aan de eisen van Gods wet te beantwoorden en van Gods strenge oordeel ‘gered’ te worden.
Toch kwam Luther ineens tot een ander, bevrijdend inzicht in de betekenis van de uitdrukking ‘Gods gerechtigheid’. Hoe kwam hij daarbij? Hij dacht na over Psalm 31:2, waar staat: ‘Red mij door uw gerechtigheid.’ Plotseling drong het tot hem door dat die gerechtigheid van God niet duidt op Gods rechtvaardige toorn, maar op zijn barmhartigheid, trouw en genade. De traditionele vertaling ‘gerechtigheid’ (in de zin van justitie) wekte bij Luther aanvankelijk dus een groot misverstand. Toen hij eenmaal gezien had dat Gods gerechtigheid door barmhartigheid en trouw wordt gekleurd, was dat voor hem een enorme opluchting. Sindsdien droeg hij de boodschap uit, dat een mens in Gods ogen rechtvaardig wordt alleen door te geloven in Christus als Redder. Dat noemde hij, op grond van Romeinen 3:28: ‘rechtvaardiging door het geloof’. Maar die visie ging wel in tegen de rooms-katholieke praktijk van die tijd. Vooral de praktijk van het verhandelen van geschreven ‘aflaten’, waarmee een gelovige de straf voor zijn zonden in het hiernamaals deels zou kunnen afkopen, was Luther een doorn in het oog. Hij was ervan overtuigd geraakt dat de zondaar, die ieder mens immers is, alleen maar Gods vergeving en redding kan verkrijgen op grond het geloof in Christus en de genade van God. Zo wordt een mens ‘rechtvaardig’ in Gods ogen; zo werkt ‘Gods gerechtigheid’. En al wordt een mens daarmee niet volmaakt en blijft hij een zondaar, die ‘gerechtigheid in Christus’ ofwel ‘rechtvaardiging door het geloof in Christus’ kan hem niet meer worden afgenomen. Vandaar die dubbele identiteit: ‘tegelijk rechtvaardige en zondaar’, simul justus et peccator.
Die boodschap ervoeren Luther en vele anderen destijds als bevrijdend. Deze uitleg van Paulus’ brieven greep om zich heen en bracht een grote omwenteling in het kerkelijk leven teweeg.
Had Luther gelijk?
We kunnen ons nu afvragen of Luthers ontdekking inderdaad hout sneed. Heeft hij voor eens en altijd de juiste uitleg van de term ‘gerechtigheid van God’ gegeven? Denken Bijbelgeleerden nog steeds dat die uitdrukking duidt op Gods barmhartigheid en trouw? Het antwoord hierop is, dat Luthers ontdekking in principe juist was. Wel wordt de term nu breder ingevuld. Gods gerechtigheid wordt verklaard als de trouw die hij betoont in zijn verbond met Israël. In het Oude Testament is het de kracht waarmee God zijn volk van de vijanden redt. Het gaat daarbij in de eerste plaats om het volk Israël als geheel, maar uit de Psalmen blijkt dat ook de enkeling op Gods gerechtigheid mag rekenen. Daarmee is dan echt niet ‘Gods justitie’ bedoeld.
Voor Luther hield Gods gerechtigheid in dat de mens die in Christus gelooft door God rechtvaardig wordt verklaard; zo hoeft de gelovige nooit meer bevreesd te zijn voor Gods straf voor zijn zonden. Daarover wordt nu ook wel anders gedacht. Er is meer oog voor de traditionele rooms-katholieke uitleg dat de mens door het geloof in Christus ook daadwerkelijk een rechtvaardig leven gaat leiden. ‘Gerechtvaardigd worden’ is dan enerzijds Gods beslissing tot vrijspraak van zonden, maar anderzijds wijst dit ook op het proces waarin een mens vervolgens in zijn handelen rechtvaardig leeft. Vanzelfsprekend staat dit proces in het teken van Gods barmhartigheid en trouw.
Op dit punt zijn rooms-katholieke en protestantse theologen nader tot elkaar gekomen, hoewel de accenten soms nog wel verschillend worden gelegd. De grote vraag is echter: kan een hedendaags mens hier nog iets mee? Zijn die woorden nog te vertalen? Wordt die taal nog begrepen? En is het erg, als mensen het raadseltaal vinden? Of moeten wij ons nu met heel andere woorden uitdrukken? Deze vragen hangen samen met iets anders: hoe beleven mensen hun eigen bestaan? Wat zijn hun vragen nu? Hebben we nog dezelfde vragen als in die vroegere eeuwen? En als we nu met andere vragen leven, doen die oude woorden er dan nog toe?
Is Luthers boodschap nog relevant?
Voor Luther was het een levensvraag, hoe hij Gods barmhartigheid en genade kon verwerven. Hij was immers bang voor Gods oordeel over zijn zondige leven. Die vrees leeft her en der nog wel, maar bij veel mensen niet meer. Wie nu op zoek is naar God, vraagt zich eerder af: bestaat God wel? En als God er is, hoe dan? En breder: heeft dit leven wel zin? Waarom leef ik eigenlijk? Christus heet dan wel de Redder ofwel Verlosser, maar het is voor velen onduidelijk waarvan de mens moet worden gered of verlost. Ook in allerlei kerken is dat geheimtaal geworden die in preken, liederen en gebeden amper meer klinkt.
Het werkt niet als we mensen nu eerst de angst voor Gods oordeel zouden moeten bijbrengen, om hen vervolgens te vertellen hoe ze daarvan af kunnen komen. Hoewel ook Jezus regelmatig dreigde met Gods oordeel, was dat niet de kern van zijn boodschap. De boodschap van Gods liefde en genade moet niet eerst verduisterd worden door zo’n andere boodschap van dreiging en straf; al zal niet ieder christen het hiermee eens zijn. Soms wordt er wel voor ‘oordeelsprediking’ gepleit. Maar hier wil ik dat niet doen.
Toch kunnen mensen van nu wel degelijk iets leren van Luthers ontdekking van Gods barmhartigheid en genade, die in het bijzonder geldt voor wie gelooft in Christus.
Allereerst is het van belang dat we in vrede met God kunnen leven en sterven. Wie leeft in vrede met God (vgl. Romeinen 5:1), staat evenwichtig in het leven. Die weet dat er voor fouten uit het verleden vergeving bestaat – al is het wel van belang dan ook te proberen verstoorde relaties goed te maken met diegenen, die je pijn en onrecht hebt aangedaan. Wie leeft in vrede met God, kan ook in vrede sterven. Dat is iets anders dan dat je euthanasie laat plegen omdat je je leven voltooid acht en het lijden onder een zwakke gezondheid en pijn ondraaglijk vindt. ‘Vrede met God’ is innerlijke vrede, die de ogenschijnlijke leegte van het bestaan vult en een eigen vreugde en hoop kent. Daarvan kan een mens tot op hoge leeftijd getuigen, in levenshouding en in woorden.
Ten tweede: Luther meende aanvankelijk dat hij door zijn eigen inspanningen aan de eisen van Gods wet moest beantwoorden. De meeste mensen beleven dat niet meer zo, maar nu komen we terug op het thema ‘Hoe goed moet je zijn?’ Zoals we zagen zijn er in onze samenleving nog steeds allerlei eisen waaraan je moet beantwoorden. Zoals: je moet een geslaagd en evenwichtig leven leiden, je moet knap, gezond, intelligent en sportief zijn, je moet gelukkig zijn, het moet goed met je gaan, je moet genoeg te besteden hebben. Die eisen worden niet altijd zo uitgesproken, maar ze vormen in onze cultuur wel een onderstroom waaraan we ons moeilijk kunnen onttrekken. Wie er niet aan beantwoordt, staat al gauw aan de kant. Dan kun je het leven als zinloos gaan ervaren.
Het evangelie van ‘Gods gerechtigheid’ en de ‘rechtvaardiging uit het geloof’ houdt in dat God er heel andere maatstaven op nahoudt. Wie de realiteit van God kent of ontdekt, of wie God herkent in Jezus Christus, die komt in een andere ruimte te staan. In die ruimte van God worden de uitgesproken en onuitgesproken eisen van de samenleving relatief. Je hoeft je er niet meer door te laten koeioneren, maar je kunt in alle vrijheid het ene belangrijk vinden en het andere volslagen onbelangrijk, wat anderen daarvan ook zullen vinden. Je weet dan dat je voor het oog van de mensen niet per se geslaagd hoeft te zijn, als je maar leeft in het vertrouwen op de barmhartigheid en liefde van God, die hij aan het licht heeft gebracht in Jezus Christus. Je weet dan dat God niet het onmogelijke van de mens eist, en altijd bereid is tot vergeving van missers, als je die erkent. In die trant zegt ook Jezus dat hij zijn volgelingen geen zware last oplegt, omdat zijn juk zacht is en zijn last licht (Matteüs 11:28-30). In de ruimte van God en in de sfeer van Christus geldt, dat je je geen zorgen hoeft te maken over de vraag ‘hoe goed moet ik zijn om erbij te horen?’, omdat je om te beginnen er gewoon mag zijn, wat er eventueel ook aan je mankeert. Die ruimte van God geeft je vrijheid. Die ruimte kun je vinden voor jezelf, in je eigen leven, maar ook in de omgang met andere christenen, in een jeugdgroep of klusgroep of Bijbelkring of gebedskring en in de kerk als geheel.
Zo beschouwd is de boodschap van Gods gerechtigheid, en van de rechtvaardiging door het geloof in Christus ondanks je tekortkomingen, zeer relevant. De oude woorden moeten dan wel worden vertaald, maar wie daartoe in staat is, kan anderen ermee inspireren tot een zinvol leven in het spoor van Christus. En wie zelf die oude taal leert te verstaan, krijgt zo toegang tot de bronnen waaruit vele generaties van gelovigen hebben geput, waarmee ze hebben geleefd en in vrede zijn gestorven, in het vertrouwen op Gods erbarmen.
Dr. Riemer Roukema is predikant in algemene dienst van de Protestantse Kerk en onderzoekshoogleraar Vroeg Christendom aan de Protestantse Theologische Universiteit, vestiging Groningen. In deze bijdrage is een artikel verwerkt dat op 19 en 26 oktober 2013 is gepubliceerd in de Protestantse Kerkbode Groningen.