Vooraf: Er zijn vier rollen, namelijk een verteller, Jezus, de vrouw en een inwoner van Sichar.
Verteller 1: Jezus reisde van Jeruzalem naar Galilea. Hij moest daarvoor door Samaria heen. Hij kwam bij de stad Sichar. Die stad lag dicht bij het stuk land dat Jakob ooit aan zijn zoon Jozef gegeven had. Daar was de Jakobsput. Jezus ging bij die put zitten. Hij was moe van de reis. Het was ongeveer twaalf uur ’s middags. Jezus was alleen; de leerlingen waren op dat moment in Sichar om eten te kopen. Toen kwam er een Samaritaanse vrouw aan. Ze kwam water halen uit de put. Jezus zei tegen haar:
Jezus 1: Geef me alsjeblieft iets te drinken.
Verteller 2: De vrouw zei:
Vrouw 1: Dat kunt u mij toch niet vragen? Want u bent een Jood. Ik ben een Samaritaanse vrouw. Joden mogen toch niet omgaan met Samaritanen?
Verteller 3: Jezus zei:
Jezus 2: U weet niet wie ik ben. U weet ook niet wat God aan de mensen wil geven. Want als u dat wel geweten had, had u mij om water gevraagd. En dan had ik u levend water gegeven, water dat eeuwig leven geeft.
Vrouw 2: Maar heer, u hebt geen emmer. En de put is diep. Waar wilt u dat levende water vandaan halen? Kunt u soms meer dan onze voorvader Jakob? Jakob heeft ons deze put gegeven. Hij heeft er zelf nog water uit gedronken. En ook zijn zonen en zijn dieren hebben uit deze put gedronken.
Jezus 3: Iedereen die water uit deze put drinkt, zal weer dorst krijgen. Maar als u drinkt van het water dat ik geef, krijgt u nooit meer dorst. Want het water dat ik geef, is als een bron; het blijft altijd in je. Het geeft je het eeuwige leven.
Vrouw 3: Heer, geef mij dat water. Dan zal ik nooit meer dorst krijgen. En dan hoef ik nooit meer naar de put om water te halen.
Jezus 4: Ga uw man eens halen, en kom dan terug.
Vrouw 4: Ik heb geen man.
Jezus 5: U hebt gelijk als u zegt dat u geen man hebt. U hebt vijf mannen gehad. En nu leeft u samen met iemand die uw man niet is. Dus wat u zegt, is waar.
Vrouw 5: Ik begrijp hieruit, heer, dat u een profeet bent. Daarom wil ik u iets vragen. Onze voorouders vereerden God op deze berg Gerizim. Maar jullie als Joden zeggen dat je God in de tempel van Jeruzalem moet vereren. Wie heeft er gelijk?
Jezus 6: Geloof me, er komt een tijd dat jullie noch op deze berg, noch in Jeruzalem de Vader zullen aanbidden. Jullie, Samaritanen, vereren God zonder hem te kennen. Wij, Joden, vereren God en kennen hem. Want de redder van de wereld komt uit het Joodse volk. Maar er komt een nieuwe tijd -en die tijd is nu al begonnen – dat wie de Vader echt aanbidt, hem aanbidt in geest en in waarheid. De Vader zoekt mensen die hem zo aanbidden.
Vrouw 6: Ik weet dat de messias zal komen. Hij is de gezalfde. Hij zal ons alles over God vertellen.
Jezus 7: Ik ben het. Ik die met u spreek.
Verteller 4: Op dat moment kwamen de leerlingen terug. Ze waren verbaasd dat Jezus met een vrouw aan het praten was. Maar toch vroegen ze niet: ‘Waarom praat u met haar? Wat wilt u?’ De vrouw liet haar waterkruik staan, en ging terug naar de stad. Daar zei ze tegen de mensen:
Vrouw 7: Kom mee. Er is iemand die alles van mij weet. Zou dat niet de messias zijn?
Verteller 5: De mensen liepen de stad uit en gingen naar Jezus toe. Veel Samaritanen uit Sichar gingen in Jezus geloven. Dat was omdat de vrouw over Jezus getuigde:
Vrouw 8: Hij weet alles van mij.
Verteller 6: Ze gingen naar Jezus toe, en ze vroegen hem:
Inwoner Sichar 1: Wilt u nog enige tijd bij ons blijven?
Verteller 7: Toen bleef Jezus nog twee dagen bij hen. Nog veel meer mensen kwamen tot geloof door wat hij zei. Ze zeiden tegen de vrouw:
Inwoner uit Sichar 2: Eerst geloofden we in Jezus door wat jij ons vertelde. Maar nu hebben we hem zelf gehoord. En nu weten we dat Jezus werkelijk de redder van de wereld is.