Hieronder volgt hoofdstuk 7 van het boek ‘Raven. Over eenheid als waardering voor God’.
Het gesprek tussen de kerken verandert voortdurend. Dat is ook noodzakelijk, gelet op de veranderingen in de samenleving. Het is tegelijk een uitdaging voor mensen die zich voor het eerst mengen in de gesprekken. Je mag een eigen bijdrage leveren. Je hoeft oude antwoorden niet te kopiëren. Dat is boeiend voor jonge mensen. Zij kunnen op een eigen manier de oecumenische traditie inkleuren. Ze komen daarbij deels tot nieuwe antwoorden. Dat mag en dat moet zelfs. Want daardoor zijn het antwoorden die passen bij de eigen situatie. Zij zorgen voor vitaliteit in de oecumene, omdat ze de polsslag van de tijd recht proberen te doen.
Inmiddels zijn er drie, vier generaties van theologen die de eenheid aan de orde hebben gesteld in de kerken. Ze hebben de nodige verschuivingen teweeggebracht in de bezinning op oecumene en in de oecumenische perspectieven. Welke oude doelen zijn nog steeds relevant en welke nieuwe doelen dienen zich aan? We proberen daar iets meer over te zeggen en zoeken vooral naar woorden die aangeven waarom kerken prioriteit moeten blijven geven aan de oecumenische samenwerking.
De pioniers van de oecumene wensten organisatorische eenheid. Ze verlangden naar een kerk waar mensen zonder onderscheid des persoons deel zouden kunnen hebben aan dezelfde sacramenten; waar iedereen zich zou kunnen spiegelen in de liturgie en de theologie van de ander zonder dat het tot veroordelingen leidt. Als je nauwkeuriger kijkt, blijkt het doel van de ‘organisatorische eenheid’ echter voor veel christenen een utopie op papier te zijn geworden. Ze spraken er destijds wel over, maar velen wisten toen eigenlijk al dat ze een droom najoegen.
Het begrip ‘één kerk’ lijkt wat dat betreft op het begrip ‘geluk’: je kan het als ideaal formuleren, maar je weet bij voorbaat dat je het als model nooit helemaal zult realiseren. Het is een virtuele stip op de horizon, je hebt het nodig voor je oriëntatie. Maar in werkelijkheid sluit je steeds weer een compromis. Het ideaal: ‘…dat zij allen één zijn’ is onbereikbaar (Johannes 17). Je beschrijft dat ideaal om mensen te motiveren. In meer operationele zin kan je beter spreken over het doel: ‘….dat kerken op concrete thema’s met elkaar samenwerken’.
‘Als je een schip wilt bouwen, roep dan geen mannen bij elkaar om hout te verzamelen, het werk te verdelen en orders te geven’, zegt een korte parabel. ‘In plaats daarvan, leer ze verlangen naar de enorme eindeloze zee’ .
Het verschil tussen ideaal en concrete doelstellingen laat zich verduidelijken aan de hand van het proces van Samen op Weg en dat van de Raad van Kerken. Het Samen op Weg-proces was aan het einde van de twintigste eeuw de steeds verder reikende samenwerking van hervormden, gereformeerden en lutheranen. Drie kerken wilden één kerk worden. Dat is uiteindelijk gelukt in 2003. Bij het proces van Samen op Weg vielen ideaal en doelstelling samen. De doelstellingen waren gerealiseerd op het moment dat de ene Protestantse Kerk in Nederland bij acte is ontstaan. De participatie binnen Raad van Kerken daarentegen heeft vanaf het begin wel het ideaal de kerken één te doen zijn; maar ondertussen is het concrete doel anders. De kerken zoeken er naar meer samenwerking. De samenwerking lukt in meerdere of mindere mate, en je weet bij voorbaat dat het grote ideaal toekomstmuziek blijft.
Beker heeft in de jaren zestig nog geprobeerd om te spreken van ‘zich verenigende kerken’ binnen de Raad, dus kerken die ook als doelstelling de ene kerk probeerden te realiseren, maar zijn voorstellen werden niet overgenomen; de lidkerken spreken elkaar in de statuten van de Raad aan als ‘kerken die samenwerken’.
De rapporten die sinds het ontstaan van de Wereldraad van Kerken zijn opgesteld hebben de ene kerk als stip op de horizon, maar laten tegelijk zien dat convergentie tussen de kerken het meest haalbare is.
Herman Fiolet, de eerste secretaris van de Raad van Kerken, gaat in zijn werk in op het ideaal. Hij kent het ideaal van één organisatorische kerk, hij laat zien dat die ene kerk niet samen kan vallen met de ene Rooms-Katholieke Kerk die dan dankzij de oecumene meer leden zou krijgen. Het zal bij dat ideaal moeten gaan om een vernieuwde kerk, waarin ook rooms-katholieke elementen zijn opgenomen.
Rapporten van de Wereldraad spreken al vrij snel na de oprichting in 1948 over ‘koinonia’, een broederlijke en zusterlijke samenwerking. De eenheidsformule van New Delhi (1961) gaat uit van een eenheid binnen de kerken als ‘fellowship’ . Een ‘broederschap’, zo zegt de verklaring, laat zien dat de kerk meer is dan een organisatie of een instituut. Het gaat om een gemeenschap, geroepen door de Heilige Geest en met een doop in de naam van Christus als Heer en Heiland. De band is dus geestelijk en niet rigide formeel.
Henk van Hout, voorzitter van de Raad van Kerken sinds 2007, heeft een lemma geschreven over de Raad van Kerken in Lucepedia, een digitaal naslagwerk. Hij gaat uit van het begrip ‘koinonia’, zoals het in de Wereldraad is beschreven. Hij laat tegelijk zien dat in de nieuwste documenten van de Wereldraad de gewenste eenheid nog breder wordt getrokken dan een eenheid die zich richt op de kerken. ‘Inhoudelijk is de term (sc. doel van de oecumene) verbreed door de sterke verbinding met de eenheid van de schepping en van heel het menselijk geslacht’. Hij verwijst daarbij naar het ‘Unity Statement’ van de Wereldraad . De eenheid die gezocht wordt is een eenheid van alle mensen; een samenleving van mensen die elkaar iets gunnen. Van Hout stelt vast, dat de kerken er weet van hebben dat ‘eenheid’ eschatologisch open blijft en in die zin iets heeft van een voorlopige eenheid. De eenheid heeft steeds weer vernieuwing en correctie nodig .
Het begrip ‘koinonia’ benoemt een vorm van samenwerking. Het gaat om een relatie die een wisselende invulling krijgt. Je kunt er wel markeringsmomenten in aanbrengen, maar er is geen omvattend juridisch kader. Juist het feit dat de eenheid iedere keer weer gezocht moet worden en een tijdelijk karakter heeft, vraagt om een groep mensen die zich in het bijzonder verantwoordelijk weet voor het creëren van de ontmoetingsmogelijkheden, opdat de eenheid op momenten gerealiseerd kan worden.
Spiritualiteit
Ernst Lange signaleerde al meer dan 30 jaar geleden een groeiend onbehagen over de organisatorische eenheid. De oecumene probeerde een ‘Una’ te worden, zegt hij, refererend aan het Latijnse woord voor ‘eenheid’, maar het werd steeds meer een ‘Uno’ . Daarmee verwijst hij naar de Verenigde Naties, die door nogal wat mensen met bureaucratie worden geassocieerd. Dat risico bestaat er ook voor de Wereldraad van Kerken, omdat er steeds meer documenten komen. En omdat iedereen zich daarin wil herkennen gaat het vaak om algemene teksten met een hoge abstractiegraad.
Konrad Raiser onderkent, na vijftig jaar institutionele oecumene, de noodzaak van een vernieuwd oecumenisch visioen. ‘Een aantal kerkleiders die ik de laatste vier jaar heb gesproken, is er ook van overtuigd dat het besef van oecumenische beweging weer moet worden herwonnen en dat de institutionele gevangenschap van de oecumene moet worden overwonnen’. Bewegingen worden gekenmerkt door flexibele vormen van organisatie, door spontaniteit en een hoge graad van persoonlijke betrokkenheid van hun leden. Instituties daarentegen zijn structuren die bedoeld zijn om continuïteit te waarborgen. Ze leggen rechten en plichten, rollen en taken vast, en worden verondersteld betrouwbaarheid te garanderen’ .
Beweging of institutie: moeten we kiezen? Nee. Wil de oecumene toekomst hebben, dan zal ze zich uit het dilemma moeten wringen waarbij ‘institutie’ staat voor ‘identiteit en herkenbaar’ en ‘beweging’ voor ‘kleurloos en verdampend’. De oecumene, als beweging, wil de identiteit van mensen niet elimineren. Oecumene wil juist de eigenheid van groepen mensen tot uitdrukking brengen en positief waarderen. Je erkent de eigenheid van de ander en je respecteert de bijzondere uitdrukkingen die typerend zijn voor de ander. Om een voorbeeld te noemen: als je plaatselijk samenwerkt moet je aan rooms-katholieken de ziekenzalving en de biecht niet ontnemen, je moet er als niet-rooms-katholiek juist belangstelling voor tonen, je de betekenis van die sacramenten laten uitleggen en ze wellicht leren waarderen. Omgekeerd kan je als rooms-katholiek wellicht respect opbrengen voor zoiets als ‘de zondaarsbank’ en de visie daarachter bij het Leger des Heils. Steeds is de gedachte dat je de ander niet raar vindt, maar respectabel.
De focus van de oecumene is verschoven. De Wereldraad heeft daartoe zelf steeds initiatieven genomen. De discussie heeft zich in de achterliggende jaren bewogen van de theologie naar het engagement, en van het engagement richting spiritualiteit. De doelstelling verschoof van een organisatorische eenheid naar een mentale. Men spreekt ook wel over spirituele oecumene of oecumene van het hart. Het gaat er daarbij om, dat men probeert op geestelijk vlak elkaar te vinden. Die geestelijke eenheid kan niet zonder organisatie, er moeten immers facilitaire randvoorwaarden zijn ingevuld voordat het tot een geestelijke verstandhouding kan komen. De structuren die men kiest zijn als de achterkant van het borduurwerk, conditio sine qua non, waar je voor het oog van de buitenwereld minder aandacht aan besteedt. Het gaat natuurlijk om de voorkant, het schilderij zelf.
De Wereldraad van Kerken heeft het Global Christian Forum opgericht. Het is een poging om de spiritualiteit een plek te geven, waardoor de organisatie een bescheiden en dienende taak krijgt. Tegelijk een poging om de kerken met een meer evangelische richting en een pinksterachtergrond te motiveren om te participeren in de oecumenische beweging.
Je zou het verschil kunnen typeren als het verschil tussen spiritualiteit en dogmatiek. Spiritualiteit heeft te maken met een meer persoonlijke interesse van mensen, waar de dogmatiek eerder aansluit bij de gezamenlijke inzet . De interesse in de spiritualiteit sluit aan bij wat mensen persoonlijk ervaren en die benadering is veelbelovend in een cultuur waarin authenticiteit en gevoelens belangrijk zijn. De spiritualiteit kan daarmee wellicht nieuwe openingen maken om bij voorbeeld elkaars symbolen en sacramenten te waarderen. De dogmatiek is geneigd het wezen van een sacrament in analytische schetsen te benoemen, en is daardoor veel sneller apologetisch van aard dan de spiritualiteit die ruimte laat voor diversiteit. Dogmatiek zal nadruk leggen op het wezen van Christus en op het verschil tussen Christus en de christen . Spiritualiteit is daarentegen vooral geïnteresseerd in wat Christus in de gelovige bewerkt en op wat de twee verbindt.
Respect
Een belangrijke verschuiving in het achterliggende decennium is de ontwikkeling van interkerkelijk overleg naar interreligieuze oecumene. Onder interreligieuze oecumene verstaan we: de samenwerking van de christelijke kerken met andere religieuze verbanden. De interreligieuze oecumene is een relatief nieuwe loot aan de stam van de oecumene. Waar de christelijke contacten al duidelijk maakten dat er geen sprake kan zijn van één enkele organisatorische structuur, daar vermenigvuldigen de gedachten van diversiteit zich op het moment dat er sprake is van diverse religies. Het overleg van religies vraagt om respect voor alle mensen en vindt een gemeenschappelijke grond in het besef van transcendentie.
Het landelijk Platform voor Religies en Levensbeschouwing en tientallen plaatselijke platforms, c.q. Raden van Religies en Levensbeschouwing, laten zien dat er vanuit het grondvlak behoefte is aan ontmoetingsruimten waar mensen, komend uit verschillende religies, elkaar aanspreken op geloofsovertuiging, diaconaat en praktische zaken.
Er is reden om interreligieuze oecumene hoger op de agenda te plaatsen. De beslissende gebeurtenis vond plaats op 9 september 2001. Terroristen vielen de Twin Towers aan en de westerse wereld realiseerde zich dat extremisten religie gemakkelijk kunnen misbruiken om terroristische acties zogenaamd een ideële onderbouwing te geven. Het Westen realiseerde zich, dat de islam als tweede wereldreligie niet langer een godsdienst is die kan worden overgelaten aan godsdienstwetenschappers. De tegenstellingen tussen de westerse wereld en de communistische zijn minder geworden. Een nieuwe tegenstelling dreigt te ontstaan: tussen de westerse en de islamitische wereld.
De Protestantse Kerk in Nederland heeft een voortrekkersrol gespeeld in het agenderen van de interreligieuze samenwerking. Bas Plaisier was initiatiefnemer voor wat sinds 2007 het Caïro-overleg heet, een samenwerking van moslims en christenen en later ook joden, oorspronkelijk bedoeld om de beeldvorming rond de film Fitna in het buitenland te nuanceren. De politicus Geert Wilders had aangekondigd een film naar buiten te brengen met een kritische benadering van de islam en er werd gevreesd dat de toon stigmatiserend zou zijn, dat het de woede van moslims zou oproepen, vooral in het buitenland, en uiteindelijk mensen in gevaar zou brengen. Het Caïro-overleg maakte duidelijk dat de film Fitna niet ‘de mening’ van de Nederlandse bevolking weergeeft, maar afkomstig is van een politieke minderheid. Het Caïro-overleg heeft een positieve rol gespeeld bij het de-escaleren van de beeldvorming in het buitenland. De waarde van het overleg kwam andermaal naar voren in 2012, toen het verbod op ritueel slachten, mede door de inspanningen van het Caïro-overleg, in de Eerste Kamer sneuvelde .
Ineke Bakker, had in 2005 bij het zilveren regeringsjubileum van koningin Beatrix een ander initiatief genomen: de vorming van een breed interreligieus overleg onder de naam ‘In Vrijheid Verbonden’, waarin ook enkele niet-monotheïstische godsdiensten participeren. De diverse religies, zo wilde men laten zien, dragen gezamenlijk veel goeds bij aan de samenleving; ze laten zien dat mensenrechten, democratie en godsdienstvrijheid in Nederland en wereldwijd de moeite waard zijn.
Het Van Abbemuseum in Eindhoven heeft de Joodse Renaissance Beweging uit Polen gevraagd een manifest zichtbaar te maken in herinnering aan het getto in Warschau. De Joodse gemeenschap maakte een tekst, waarin gewezen wordt op de risico’s als je al te dogmatiserend met het monopolie van de eigen religie omgaat. Ze schrijven: ‘…Met één kleur kunnen we niet zien… Met één cultuur kunnen we niet voelen… Met één religie kunnen we niet luisteren…’.
Het Unity Statement, opgesteld met het oog op de tiende assemblee van de Wereldraad in 2013 in Busan, zegt: ‘De christelijke eenheid, de eenheid van de menselijke gemeenschap en de eenheid van heel de schepping horen bij elkaar. In het plan van God zijn zij niet te scheiden’ . De christelijke eenheid staat in een wijder perspectief; de eenheid van alle mensen en van de hele schepping. Impliciet komt daarmee de vraag binnen – die overigens niet verder wordt uitgewerkt – naar de verhouding van de christenen tot de andere religies, immers miljarden mensen zijn geen christen, maar God heeft hen wel geschapen, verhoudt zich tot hen en plaatst hun leven, inclusief hun levensbeschouwing, in een perspectief. De kerk is in dat beeld een voorsmaak die verder reikt dan de kerk zelf en reikt tot de hele schepping, het is een teken van de vernieuwing en het is een instrument om tot vernieuwing te komen waar de hele wereld deel aan heeft.
De schrijver Frank Westerman ging mee met een excursie naar de berg Ararat, waar de ark van Noach zou zijn gestrand. Hij liet zich meenemen door Armeense gidsen. Het was de bedoeling om de top te halen. Uiteindelijk heeft hij dat niet gered. Hij bleef steken op 5100 meter, slechts een paar honderd meter onder de top. Het weer sloeg om en de gidsen achtten het niet verantwoord verder te lopen. Hij had alleen een vermoeden van de top gekregen. Hij kon er verder niet over schrijven. Veel lezers bracht hij daarmee in verlegenheid. Ze wilden een conclusie of een Nederlandse vlag op de top. De vertaler van de Franse uitgave belde: ‘Heb ik wel alle pagina’s ontvangen?’ Het sluitstuk ontbrak omdat het er principieel niet is. Er is een domein immuun voor metingen. Over dat onkenbare valt niet te argumenteren. Toch kan je er wel iets over zeggen. Waar je met je verstand niet bij kunt, kan je met je verbeelding wel komen . De religies hebben – bij al hun verschillen – het besef gemeen dat er zo’n domein van onkenbaarheid is.
In een afscheidsbundel voor Evert Overeem werd het bureau van de Raad van Kerken gevraagd om een artikel te schrijven over de oecumene in Nederland in 2013. Om tot een tekst te komen was het nodig diverse documenten van de Protestantse Kerk in Nederland na te lezen. Het viel op, dat de interreligieuze ontmoeting daar nog maar in geringe mate gekoppeld is aan de oecumenische gedachte. Het is logisch deze activiteiten onderling als kerken af te stemmen en te integreren. Het is voor moslims (en voor andere religies) immers ondoenlijk om apart te spreken met de diverse kerkgenootschappen.
Verdamping
Soms is het goed jezelf te spiegelen in de geschiedenis. Als het gaat over het veronachtzamen van de urgentie om de oecumene meer prioriteit te geven, is er een kritisch voorbeeld voor handen. De kerk in Noord-Afrika was aan het einde van de vierde eeuw en het begin van de vijfde de op een na machtigste kerk in het Westen. Alleen Rome overtrof het Afrikaanse continent, met Carthago als middelpunt, qua mogelijkheden . Deze Noord-Afrikaanse kerk is mede aan innerlijke verscheurdheid te gronde gegaan .
Er waren twee facties van katholieke en donatistische bisschoppen. De donatisten probeerden het verval in de kerk tegen te gaan door iedereen die een zogenaamde doodzonde had begaan, zoals een moord of overspel, uit hun gemeenschap te weren. De katholieken waren soepeler en wezen er op dat de heiligheid van de kerk en van de sacramenten niet van personen afhankelijk was. Het ging in totaal om 286 katholieke en 279 donatistische geestelijken. Moorrees concludeert: ‘Deze strijd heeft niettemin het Christendom van Noord-Afrika innerlijk verzwakt en de ondergang ervan voorbereid’ . Eenvoudige mensen begrepen het geschil niet, het waren de leiders die de verschillen aanscherpten. De rivaliteit ging zo ver dat, wanneer de geestelijken van de ene kerk in openlijke zonden vervielen, de leden van de andere kerk er zich over verkneukelden. Moorrees concludeert: ‘Is het een wonder dat de eenvoudige gelovige het opgedrongen Islamisme aanvaardde, dat hem een eenvoudiger monotheïsme bood dan het Christendom en hem tegelijk meer ruimte liet om zijn primitieve volksgeloof op de koop toe te bewaren’?
Wie kijkt naar de huidige brandhaarden in het Midden-Oosten en ziet hoe de kerken daar lijden als minderheidsgroepen, moet tegelijk vaststellen dat kerken in een land als Irak weinig samenwerken. In Egypte heeft men vrij recent nog maar een raad van kerken gevormd. De onderlinge afstemming heeft een vrijblijvend karakter of ontbreekt.
Er is in Nederland nog een grote vrijblijvendheid en veel versnippering tussen organisaties, niet alleen op plaatselijk niveau, maar zeker ook landelijk. Hoeveel interkerkelijke organisaties zijn er niet, die elk voor zich een kleur van de kerkelijke regenboog vertegenwoordigen? Een greep: je hebt de Raad van Kerken, de Evangelische Alliantie, het COGG, Beraad van Kerken, Nationale Synode, In Vrijheid Verbonden, SKIN, Katholieke Vereniging voor Oecumene, Katholiek Platform; en ook: NZR, EZA, EO, NCRV / KRO / IKON / ZvK, Open Doors, Kerk in Nood, ICCO, Kerk in Actie, Kerk en Vrede, IKV/Pax Christi etc. etc.
Bipolariteit
Er bestaat – ik schreef daar al over – een bipolariteit in het oecumenische werk. Aan de ene kant van het spectrum staat de noodzaak een structuur op te bouwen. Aan de andere kant is het zaak de spiritualiteit recht te doen. De ene kant van de oecumene vraagt om een organisatie, de andere kant om spontaneïteit. De twee begrippen zijn tot op zekere hoogte polaire begrippen die elkaar scherp houden. Wie te veel in structuren denkt, vergeet de inspiratie en zo’n structuur is al gauw een geraamte zonder vlees en geest. Wie zich verliest in de inspiratie is als een uitvinder die iedere keer opnieuw het wiel uitvindt. Uiteindelijk zijn beide nodig: inspiratie om de bezieling op te wekken; structuur om ruggengraat te hebben en een procesgang te ontwikkelen.
Raden van kerken proberen beide elementen te combineren. Het eenvoudigst spreken ze mensen aan op persoonlijk geloof, bezieling en motivatie, omdat ze dan kunnen aansluiten bij individuele voorkeuren. Pittiger wordt het als ze de meer structurele zaken aankaarten. Je moet immers een hele vergadering meekrijgen in een voorstel, en dat is lastig. Daarbij komt dat je iets op papier moet zetten en dat doet al gauw wat formeel aan. Je hebt niet alleen wilskracht nodig en doorzettingsvermogen, maar ook besef van structuur en ontwikkeling. Als je een tekst opstelt met daarin onderlinge afspraken, of je het nu een ‘convenant’ noemt of een ‘besluitenlijstje’, bouw je een organisatie verder op en geef je richting aan de spiritualiteit. Je voorkomt daarmee dat je eindeloos dezelfde thema’s moet behandelen, omdat het geheugen selectief is en fragiel.
Lofprijzing
Bipolariteit en balans zijn geen doel op zichzelf. Er zit een verlangen onder. Het ideaal is de ene kerk, niet gedefinieerd in juridische termen, maar als een ogenblik waarop de eenheid zichtbaar is. Die terloopse eenheid is als lofprijzing voor God. En lofprijzing is de zin van alle leven. De oecumene is geen zelfgenoegzaam proces. Zij wijst van zichzelf af op de Heer.
Het benoemen van de lofprijzing als doel heeft een voordeel. De momenten van eenheid motiveren mensen, omdat het momenten zijn waarop de Geest incarneert. Het zijn gebeurtenissen waarop God voor even een gestalte krijgt, ook al heeft die gestalte de vorm van een vogel, die neerstrijkt om later weer weg te vliegen. Vluchtige gestalten, vluchtig als raven – het blijft bij momenten. En voortdurend is er de toetsing aan de vraag: is dit gedrag en is deze beslissing tot meer eer van God? Lofprijzing doet een voortdurend appel op de gelovigen om in te stemmen met de jubel voor God.
Ook de seculiere mens kan een bijdrage leveren aan de lofprijzing. De waardering krijgt bij seculiere mensen een gezicht in altruïstisch gedrag. Tegelijk levert de kerk in de lofprijzing een aanvullende bijdrage. De kerk heeft woorden, waar seculiere mensen met gevoelens volstaan. De kerk heeft symbolen en kan op die manier faciliteren, vereenvoudigen, een adres geven, vieren. De kerk gaat voor in het zegenen, het benoemen van de naam van God. De lofprijzende kerk is per definitie een altruïstische kerk, die van zichzelf afwijst.
Coen Wessels dicht in lied 970 van het nieuwe liedboek:
Velen mogen dienen
als onze Heer,
Hij wast onze voeten,
velen mogen dienen,
als onze Heer,
wij zijn één in Christus.
Leden zijn er vele,
één is zijn kerk,
wij zijn Christus’ lichaam,
leden zijn er vele,
één is zijn kerk,
wij zijn één in Christus.
De waarde van de lofprijzing als hoogste doel van het religieuze leven is al eerder beschreven. Het was een centraal thema ten tijde van de Reformatie in de zestiende eeuw. Zowel Calvijn als Ignatius van Loyola beroepen zich er op. Calvijn eindigt zijn Institutie met de woorden: ‘Gode zij lof’ . De lievelingsspreuk van Ignatius, theoloog van de contrareformatie, is eveneens: ‘Ad maiorem Dei gloriam’. Hij ziet het eren, loven en dienen van God als doel van de schepping en van de mens als schepsel in het bijzonder. Gerichtheid op God doet een mens leven in het besef voor Gods aangezicht te leven. Dat is geen onderdanig leven, maar een leven met respect.
De lofprijzing is meer dan lippendienst, het is een manier van leven, waar je als mens zelf ook van geniet. ‘God glundert, als de mens lééft’, zegt Henk Witte . God straalt, als een mens het leven indrinkt. Twee partners ontmoeten elkaar en vieren de relatie.
De rabbijnen kennen de uitspraak dat alles in de hand van God ligt, behalve de vreze voor God . De lofprijzing is het enige, waarover de mens de vrije beschikking heeft. De mens is vrij om God te eren, of om dat na te laten. De eerbied begint waar de Naam van de levende God het oor en hart raakt van mensen.
Het boek Job kent de eerbied als finale. Er zijn uitleggers die de discussies tussen Job en zijn vrienden laten aflopen enkele hoofdstukken voor Job 42, maar dan mis je de pointe van respect en eerbied en daar draait het juist om. Job getuigt: ‘Ik weet dat niets buiten uw macht ligt en geen enkel plan voor u onuitvoerbaar is’.
Jezus gaat in Lucas 14: 12-14 aan tafel bij een rijke man. Hij ziet rond en merkt dat het allemaal aanzienlijke mensen zijn die zijn aangeschoven. Hij zegt: ‘Wanneer u een middag- of avondmaaltijd houdt, roep dan niet uw vrienden, ook niet uw broers, en niet uw familieleden of rijke buren, opdat ook zij u niet op hun beurt terugvragen en het u vergolden wordt. Wanneer u echter een feestmaaltijd gereedmaakt, nodig dan armen, verminkten, kreupelen en blinden. En u zult zalig zijn, omdat zij niets hebben om u te vergelden. Want het zal u vergolden worden in de opstanding van de rechtvaardigen’. Het feestelijke karakter blijkt daar waar onreine mensen mogen deelnemen aan de maaltijd. De lofprijzing krijgt een gezicht als de maaltijd een open karakter krijgt. De uitnodiging God te prijzen doet dus een voortdurend appel op de kerken om woord en sacramenten en rituelen op elkaar af te stemmen en qua inhoud met elkaar te delen.
De orthodoxe kerk brengt het motief van de lofprijzing naar voren in de liturgie. De liturgie mag worden verstaan als een doorlopend eerbetoon. Het is om die reden dat bijvoorbeeld de Syrisch-Orthodoxe Kerk graag werk naar voren brengt van de heilige Efrem de Syriër (306-373), dichter van vele hymnen. Dat is een zinvolle bijdrage aan de oecumene. Want lofprijzing kan zich zeer goed uiten via poëzie, beter dan via juridische teksten. De poëzie laat immers talloze beelden naast elkaar staan en over elkaar heen rollen, terwijl een juridische tekst qualitate qua de neiging heeft om het eigen gelijk als norm te formuleren en andere waarheden buiten te sluiten.
De lofprijzing krijgt woorden in het gebed en stileert zich verder in de liturgie. Liturgie is in zekere zin gestileerde doxologie. Poëzie en muziek lenen zich ook gemakkelijker om de eenheid te dienen dan een discussie met allerlei theoretische uiteenzettingen. Je zet makkelijker samen een lied in dan dat je samen een handtekening plaatst onder een analytische tekst. Beker en Hasselaar tonen dat zij de waarde van de liturgie en van het lied voelen door in hun dogmatiek liturgische teksten op te nemen. Ze schrijven: ‘Voordat de kerk overwoog en reflecteerde en dus voordat de theologische doordenking een ambacht werd, heeft de christengemeenschap in liturgische en persoonlijke devotie de Heilige Geest aangeroepen en grootgemaakt’. De hymnen leggen daar getuigenis van af .
Albert Mehrabian stelde in 1971 vast dat sympathie tussen mensen maar voor zeven procent gebaseerd is op de taal die je uitspreekt; 38 procent is gebaseerd op vocaliteit en 55 procent vindt zijn oorsprong in de lichaamshouding. Het maakt duidelijk dat mensen die zingen anderen meer nog dan met hun dichterlijke tekst ontroeren met de flow, het timbre dat uit de muziek spreekt. En de toewijding waarmee iemand zijn of haar stem verheft, doet de rest.
De toon van de lofprijzing wordt gezet in het Onze Vader. Dat begint met: ‘Uw naam worde geheiligd’. De heiliging van de Naam kan niet anders zijn dan een erkennen van de ene naam. Het passivum in de bede ‘Uw naam worde geheiligd’ kan je als verwijzing lezen naar een activiteit van God: God zorgt er uiteindelijk zelf voor dat deze bede zich realiseert. Jezus vervult de bede met zijn leven.
De tekst van het Onze Vader gaat terug op het joodse Achttiengebed, waarin het zegenen van God is opgenomen. Zo’n zegen geeft uitdrukking aan de bewondering voor God. Het Achttiengebed eindigt – net zoals het Onze Vader in de eredienst – met een opeenstapeling van complimenten. De laatste drie gebeden moeten volgens de rabbijnen altijd volledig worden uitgesproken. Andere stukken van het Achttiengebed mag je inkorten. En op de sabbat is dat zelfs aan te bevelen, om de Eeuwige op die dag ook zijn sabbatsrust te gunnen. Maar dat inkorten komt nooit in mindering op de doxologie . Willem van der Zee, de tweede secretaris van de Raad van Kerken, laat zien dat de lofprijzing eigen is aan het kerkelijk denken: ‘In haar doxologie maakt de kerk duidelijk, dat haar programma niet gericht is op de toekomst van de prognoses, maar op de toekomst van de profetieën’ .
Een kerk die zegent
Een lofprijzende kerk is per definitie een belijdende kerk. De klassieke belijdenissen van de kerk, zoals die onder meer als basis dienen voor het overleg in een raad van kerken, is begonnen als lofprijzing. De eerste geloofsbelijdenissen waren geen statutaire teksten, maar liturgische; ze waren geen toetsing op zuiverheid van geloof, maar uitingen van dankbaarheid. Er heeft een verschuiving plaatsgevonden, waarbij het accent zich verplaatste van lofprijzing naar wet. Daarmee werd de hymnische lofprijzing onbedoeld ook een dwangmatige wet om de ketters te ontmaskeren.
Er is lange tijd geen uitgeschreven leer over de kerk geweest. Die kwam er pas vele jaren na Christus . Cyprianus van Chartago (derde eeuw) was de eerste en lange tijd de enige die een systematisch traktaat over de kerk schreef. Het was voordien immers evident wat de kerk moest doen: God zegenen. Het gaat bij het vormen van een kerk niet om een systematiek van georganiseerd denken, maar om ‘een tapijt met talrijke beeltenissen’.
Als je met jonge mensen, pubers, Bijbelstudie wilt doen, blijkt dat lastig. Ze vinden het moeilijk om woorden te vinden. Als je hun echter een landkaart laat tekenen op basis van een gelezen perikoop blijkt dat veel eenvoudiger te zijn. Ze kunnen zich makkelijker associatief uiten dan analytisch. De drempel om een beeld neer te leggen is lager, omdat de beelden niet in mindering op elkaar hoeven te komen. Beelden geven de spelende mens ruimte.
Je kan de kerk het beste recht doen door in beelden te spreken. Arjan Plaisier, scriba van de Protestantse Kerk, onderscheidt vier beelden om de waarde van de kerk weer te geven: ziekenhuis, theater, parlement en tempel . Het idee om in beelden over de kerk te spreken sluit aan bij de manier waarop de eerste christenen dat deden; de beelden zelf wisselden – we zeiden het al eerder, aan de hand van Paul Minear –, van vrouw tot moeder, van tuin tot paradijs, van schip tot huis of tempel . Plaisier laat in zijn beeld van ‘de tempel’ zien hoe daarin de lofprijzing een rol speelt. De gelovige geeft woorden aan het mysterie en zet daarmee de lofprijzing in. Door dank, verering en lofprijzing treden de gelovigen uit de enge ruimte van het eigen ik in de ruimte van God. De kerk is de ruimte waar de grondruis van het hart stem krijgt. Het is de klankkast die het besef van afhankelijkheid en transcendentie weerklank geeft.
Het woord ‘zegenen’ kent vele varianten die in hetzelfde woordveld liggen. Je kan denken aan ‘loven’, ‘danken’, ‘prijzen’ en ‘lofprijzen’. Je kan de inhoud samenvatten met zegenen in de zin van waarderend en met engagement spreken. Wie iemand zegent, zoekt het goede te benoemen en staat met hart en ziel achter de gesproken en gezongen tekst.
De kerk is bedoeld om God te zegenen. Hoe kan een kerk hem zegenen, als ze in eigen kring verdeeld is? Hoe kan ik anderen de Heer gunnen, als ik de Heer claim voor mezelf?
De Here zegene ons,
en behoede ons.
De Here doe zijn licht over ons opgaan
en zij ons genadig.
De Here schijne als Zon van gerechtigheid recht boven ons
en geve ons eenheid.