Wat hebben de Nederlandse kerken met het Limarapport gedaan?

Margriet Gosker

BEM. Wat is dat ook al weer? Hoe meer tijd er verstrijkt tussen Accra en Lima en de dag van vandaag, des te minder mensen weten nog waar die drie letters voor staan. Dit is een citaat van Mary Tanner.  Ik ben dankbaar, dat ik vandaag, 25 jaar na dato, iets mag zeggen over de betekenis van de BEM-rapporten voor de Nederlandse kerken. Nadat de pioniers van de oecumenische beweging vanaf het eerste kwart van de twintigste eeuw de discussie over de belangrijkste knelpunten in de oecumene hadden geïnventariseerd en geagendeerd, leek het wel of in 1982 de oplossing onder handbereik lag. Na een voortraject van ruim een halve eeuw zette het Limarapport 25 jaar geleden de oecumenische discussie over doop, maaltijd en ambt met verve op de kaart. Er was convergentie bereikt op tal van belangrijke knelpunten. Consensus lag in het verschiet. Bevordering van ‘zichtbare eenheid’ was het einddoel. Het enthousiasme was groot, evenals de respons. Het rapport werd in 33 talen vertaald. Nog nooit had enig oecumenisch document zoveel aandacht getrokken. Er werd gesproken over een ‘kairos’. Na de tijd van investeren en dialogiseren was het nu de tijd om te oogsten. Hoe groot was de oogst? Met spanning werden de reacties van de kerken afgewacht. Naast de 186 officiële reacties van de kerken kwamen er honderden reacties binnen van oecumenische gremia, confessionele families en individuele theologen. Dus met de kwantiteit zat het wel goed. Maar hoe zat het met de kwaliteit? Waren de verwachtingen niet veel te hoog gespannen?
 
De officiële reacties, gebundeld in zes banden, die verschenen tussen 1986 en 1988,  waren weloverwogen, goed doordacht en sympathiek. Maar waren ze ook vernieuwend? Durfden de kerken consequenties te trekken uit hun eigen standpunten? De bestandsopname werd gemaakt in 1989 tijdens de vergadering van Faith and Order in Boedapest.  Toen bleek, dat kerken de BEM-teksten vooral aan hun eigen traditie hadden getoetst. Wat overeenkwam met de eigen opvatting werd luid geprezen en op de punten waar men het niet mee eens was, moest ‘nader gestudeerd’ worden. Waarschijnlijk net zo lang tot die punten wel zouden samenvallen met de eigen traditie. Maar dat gebeurde niet. Men heeft de jaren na de verschijning van het Limarapport wel het BEM-decennium genoemd. Daarna kwam de ontnuchtering, die zo groot was, dat er wel is gesproken over een Post-Lima-Depressie. Wie nu op BEM googelt komt een aantal mooie dissertaties tegen, waaronder de mijne,  en een dominee in Prinsenbeek, die zegt, dat het Limarapport altijd een leidraad is geweest voor zijn visie op de maaltijd van de Heer. Wie Lima intikt op het zoekschermpje van de officiële site van de Rooms-Katholieke Kerk krijgt de vraag: “Bedoelde u Limmen?” En wie BEM intikt krijgt de vraag: “Bedoelde u bemoedigend?” Doet men hetzelfde op de site van de PKN, dan rolt deze studiedag er meteen uit en ook het document over het ambt in de oecumenische discussie van de Beraadsgroep die deze studiedag organiseert. Hetzelfde geldt voor de site van de Oud-Katholieke Kerk. Bij andere kerken staat het niet op de agenda, maar moet je doorklikken naar de site van de Raad van Kerken.

Verder is het stil geworden om Lima. De kerken zijn druk met andere dingen. Niet alleen de kerkelijke situatie is grondig veranderd, ook de oecumene is veranderd. Men heeft wel gezegd, dat het Limarapport niet alleen het hoogtepunt was van de consensusoecumene, maar ook meteen het einde van dit destijds zo veelbelovende concept.  Nu overheerst de opvatting, dat we niet moeten denken, dat de eenheid der kerken überhaupt naderbij gebracht kan worden door theologische inspanning.  Het visioen van zichtbare eenheid raakt op de achtergrond. Er kwam een wisseling van perspectief, die is bevorderd door de vorige secretaris-generaal van de Wereldraad van Kerken, Konrad Raiser.  Er kwam meer nadruk te liggen op pluraliteit en legitieme verscheidenheid dan op het oorspronkelijke ideaal van zichtbare eenheid. Moesten we daar eigenlijk nog wel naar streven? Ging het niet veeleer om het ideaal van de verbondenheid van de hele mensheid? Het conciliaire proces voor gerechtigheid, vrede en heelheid van de schepping was daar een goed voorbeeld van.

In Duitsland heeft men in 2002 toch nog een keer een Lima-symposium gehouden, waar vooral oecumenische deskundigen het woord voerden Het thema was veelzeggend genoeg: Fortschritt oder Sackgasse?  Heeft Lima de kerken nu eigenlijk iets gebracht, of was het uiteindelijk toch een doodlopende weg? In Arnoldshain werd geconcludeerd, dat er na het Lima-Decennium nauwelijks iets was veranderd en dat de herinnering aan Lima dreigt te verbleken.  Er was sprake van een zekere ‘Resignation’, ook al bleef de Limareceptie ‘ein wichtiges Desiderat’.  Daar heeft de 5e Wereldconferentie van Faith and Order in 1993 niets aan kunnen veranderen, want ook in Santiago de Compostela kwam men wat betreft doop, maaltijd des Heren en ambt niet verder dan een herhaling van zetten.  De eenheid was na twintig jaar niet zichtbaarder geworden. Integendeel, de kerken gingen hun eigen identiteit juist weer sterker benadrukken. En moeizaam gewonnen vertrouwen ging weer verloren.

In Engeland lijkt er wel wat meer met BEM te zijn gedaan. In Sibiu, waar ik de PKN op de 3e Oecumenische Europese Assemblee mocht vertegenwoordigen, ontmoette ik Mary Tanner. Zij is één van de meest inspirerende krachten achter het BEM-rapport geweest. Zij heeft onlangs een overzichtsartikel geschreven over de invloed van BEM in de Church of England, dat binnenkort wordt gepubliceerd in de feestbundel voor Lukas Vischer. Zij betoogt daarin, dat BEM vooral invloed heeft gehad op de gereviseerde liturgische teksten van de Church of England, en met name op de eucharistische gebeden. 

En hoe is het bij ons in Nederland gesteld? Wat bezielt ons om na 25 jaar het Limarapport weer van stal te halen? En valt er meer te zeggen, dan dat we indertijd een mijlpaal in de geschiedenis hebben bereikt en dat Lima bijgezet kan worden in de vitrine van de klassieke oecumenische wapenfeiten? Ik zou zeggen: Ja en nee. Ik kan er niet om heen, dat er sinds de jaren negentig van de vorige eeuw nogal wat is gebeurd, waardoor veel van het vroegere oecumenische elan verloren dreigt te gaan. Terwijl de anglicanen in 1992  en de oud-katholieken in 1999  besloten hun ambten voor vrouwen open te stellen, kwam Rome in 1994 met de apostolische brief Ordinatio Sacerdotalis, waarin de wijding van vrouwen definitief werd afgewezen.  Hiermee was niet alleen een slag toegebracht aan de katholiciteit, maar ook het perspectief van zichtbare eenheid lijkt verder weg dan voorheen. In het jaar 2000 kwam de encycliek Dominus Iesus,  waarin aan protestantse kerken duidelijk werd gemaakt, dat Lumen Gentium §8 restrictief diende te worden uitgelegd.  Protestanten waren geen kerken in de eigenlijke zin, maar slechts kerkelijke gemeenschappen. Het moge duidelijk zijn, dat de protestantse kerken hierdoor onaangenaam waren getroffen. Ze reageerden gelaten. In 2003 kwam de encycliek over de eucharistie, waarin het Limarapport niet werd genoemd, tenzij er op gedoeld wordt in §30, waar paus Johannes Paulus II deelname van rooms-katholieken aan het protestantse avondmaal verbiedt, omdat dit de voortgang naar volledige zichtbare eenheid, die geboekt is, zou vertragen.  Toen in juni 2007 opnieuw werd geponeerd, dat protestanten geen echte kerken zijn, was de reactie van protestantse zijde glashelder. De PKN toonde zich bij monde van Dr. Plaisier niet verbaasd, wel verdrietig. De WARC vreesde, dat we op deze manier terugvallen naar de geestelijke atmosfeer van vóór Vaticanum II. Als spreekbuis van de World Alliance of Reformed Christians schreef Setri Nyomi op 10 juli 2007 een brief aan kardinaal Kasper,  waarin hij stelt, dat de kerken uit de reformatie van Calvijn werkelijk deel zijn van de kerk van Jezus Christus, ongeacht wat het Vaticaan daarvan vindt.  Ook de Lutherse Wereldfederatie (LWF) benadrukte krachtig de legitimiteit van de eigen kerk. Op 11 juli 2007 gaven de lutheranen in een reactie van hun teleurstelling blijk.  Deze was des te groter naarmate men de gemeenschappelijke verklaring over de Rechtvaardigingsleer uit 1999 had gezien als een beslissende stap voorwaarts om de verdeeldheid van de kerken te overwinnen. De rooms-katholieke bisschop Gerhard Feige van Maagdenburg schreef een open brief onder het motto: Warum schon wieder und gerade jetzt, waarin hij zegt te begrijpen, dat dit voor de evangelische christenen aanvoelt als ‘het strooien van zout in een open wond’.  Tegelijk voegde hij enigszins troostend er aan toe, dat Rome de oecumenische verworvenheden van Vaticanum II niet heeft teruggenomen. En dat is ook waar. Ook wees hij terecht op het optreden van een aantal felle anti-katholieke groeperingen, die de oecumene evenmin een dienst bewijzen. Abt Baeten vroeg zich publiekelijk af waarom de klok nu weer moest worden teruggedraaid en wel op een manier, die hij voor de getroffen kerkgenootschappen beledigend acht.  De CEC reageerde bij monde van Colin Williams teleurgesteld, gelaten en sussend.  Men hoopte, dat de belangrijke Assemblee in Sibiu er niet helemaal door zou worden beheerst. U begrijpt, dat ik zeer benieuwd was, of er in Sibiu iets over zou worden gezegd. Dat moest wel, vond ik. Kardinaal Kasper kon er niet omheen. Hij heeft in Sibiu een indrukwekkende toespraak gehouden, waarin hij het belang van de oecumene met kracht onderstreepte. Hij zei goed te kunnen begrijpen, dat de protestanten zich door Rome gekwetst voelden. Zelf was hij ook allerminst gelukkig met de pijn, die dit veroorzaakt heeft en hij voelde zelf die pijn ook. Het was zeker niet de bedoeling om de protestanten voor het hoofd te stoten, maar aan de andere kant was er wel duidelijkheid geschapen en dat was nodig. Kerken moeten hun eigen positie durven aangeven, want niemand heeft er iets aan, als we onze verschillen zouden verdoezelen in een softe oecumene van gezelligheid. Het is ook belangrijk dat kerken zichzelf profileren in een ‘Ökumene der Profile’, zoals dat tegenwoordig heet. We komen alleen verder in een echte dialoog, waarbij we ook de verschillen eerlijk onder ogen durven zien ‘in der Wahrheit und in der Klarheit’. Hij voegde er aan toe, dat de Rooms-Katholieke Kerk officieel het standpunt inneemt, dat in protestantse en orthodoxe kerken Jezus Christus bevrijdend aanwezig is. En zo staat het ook in het gewraakte document. In een artikel van nabetrachting op Sibiu schreef J. H. Claussen in de Frankfurter Allgemeine, dat oecumene belangrijk is en blijft, maar dat de tijd van nieuwe stappen in de oecumene voorbij is. Nu is het vooral zaak ons ontspannen en vastbesloten te richten op een oecumene ‘mit Nullwachstum’. 
 
Goede oecumenische vrienden. Dit alles heeft het oecumenische klimaat in de 21e eeuw sterk beïnvloed. We zullen elkaar als christenen harder nodig hebben dan ooit. Maar wat betekent dit alles nu voor de oogst van Lima?. Een ‘kairos’ is het al lang niet meer. De schone vergezichten van weleer lijken soms weer verborgen te worden achter onze zelf opgerichte schuttingen. Het is misschien wel de vraag of we de oogst van Lima ooit nog zullen binnenhalen. Zijn het inmiddels verrimpelde appeltjes geworden, of ligt het fruit nog glanzend in de koelcel te wachten op betere tijden? En misschien op import of export?

Ook in Nederland is het na het BEM-decennium stil geworden rond Lima. De BEM-teksten waren in 1982 een grote uitdaging en een bemoediging.  En dat zijn ze nog steeds. Ook en juist in tijden, waarin kerken vooral pal staan voor het eigen proprium is het van belang, dat we – om met de woorden van Ton van Eijk te spreken – over onze eigen schutting durven te kijken. Wat is dan nu nog het nut, het effect, de doorwerking van het Limarapport in de Nederlandse kerken? Is dat aan te wijzen? Waar is dat dan zichtbaar?

Laat ons die vraag langs twee lijnen trachten te beantwoorden. De lijn van de officiële kerkelijke besluitvorming en de lijn van het grondvlak. Tot het grondvlak reken ik alle oecumenische initiatieven van de basis, ook welke door individuele theologen genomen zijn, maar die niet of nog niet hebben geleid tot implementatie in de officiële kerkelijke besluitvorming. Over de eerste lijn – die van de officiële kerkelijke besluitvorming – kan ik uiteraard niet volledig zijn, maar ik wil het volgende erover opmerken.

Hoewel de officiële reacties van de Nederlandse kerken op het Limarapport niet onwelwillend waren, heeft BEM naar mijn indruk niet op zodanige wijze op de kerkelijke besluitvorming ingewerkt, dat we zouden kunnen spreken van een aanmerkelijk Lima-effect. Maar er is sinds 1982 wel het een en ander veranderd, zowel op het gebied van zichtbare eenheid als ook op het terrein van de liturgie. Wie is bevangen door oecumenische moedeloosheid zal benadrukken, dat BEM ons uiteindelijk niets anders gebracht heeft dan zure appelen, dat de verwarring rond doop en dooperkenning alleen maar is toegenomen,  dat het samen maaltijd vieren na de deelname van prinses Juliana aan de eucharistie in een relsfeer is terechtgekomen, dat er voor oecumenisch gehuwden nog steeds geen goede oplossing gevonden is en dat er over ambt inmiddels zoveel is geschreven dat er een compleet bos voor moest worden gekapt, zonder dat er enige vooruitgang te bespeuren is. Maar wie de oecumenische gedachte en het visioen van zichtbare eenheid wil blijven dragen en uitdragen, kan ook met andere ogen naar de werkelijkheid kijken. En dan ga je zien, dat de oogst van Lima niet is verschrompeld of verrot, maar dat het – na zo’n lang proces van voorbereiding – wellicht niet eens zo verwonderlijk is, dat we een lange oecumenische adem nodig hebben om de verworven inzichten te implementeren. En daar zijn we al mee begonnen, want de oecumene gaat zonder enige twijfel door. Christenen in een seculariserend Europa kunnen zich immers niet permitteren elkaar over het hoofd te zien of aan elkaar voorbij te leven. In dit verband wil ik wijzen op drie zaken, waarin de BEM-rapporten voor de Nederlandse kerken van betekenis zijn geweest. Ten eerste: de publicatie en officiële ondertekening van de Charta Oecumenica. Ten tweede: de vorming van de Protestantse Kerk in Nederland. En ten derde: de liturgische implicaties van BEM, met name in de PKN.

In 2001 hebben veertien lidkerken van de Raad van Kerken in Nederland de Charta Oecumenica officieel ondertekend.  Daarmee hebben deze kerken de verplichting op zich genomen om toe te werken naar de zichtbare eenheid van de kerk, die tot uitdrukking komt in wederzijds erkende doop, eucharistische gemeenschap, gemeenschappelijk getuigenis en gezamenlijke dienst.  Twee van de BEM-thema’s zijn dus in de Charta Oecumenica opnieuw aan de orde gesteld. Het derde en meest lastige punt van Lima, te weten het ambt, ontbreekt evenwel in de Charta. Wat niet wil zeggen dat daar het laatste woord over gevallen is. Hoewel kardinaal Simonis toentertijd opmerkte, dat de Charta de oecumene in ons land en in Europa zou kunnen revitaliseren, bleek hij zichtbaar moeite te hebben met de ondertekening ervan. Maar zes jaar later kan men zich afvragen: was de aarzeling, waarvan de kardinaal blijk gaf, in wezen ook niet een vorm van eerlijkheid, met het oogmerk de zuiverheid van de verplichting te bewaken? En was de opmerking, die professor Koffeman bij dezelfde gelegenheid maakte, namelijk dat hij het raadzaam achtte een groep wijze mensen in het leven te roepen, met als opdracht na te gaan of de kerken serieus werk zouden maken van de verplichting, die ze met de ondertekening van de Charta op zich namen, behalve een uiting van een zekere vrees voor het obligate ook niet ingegeven door dit verlangen? Toch is de Charta Oecumenica een belangrijk handvest voor de oecumene, in Europa en in Nederland. Het is een tekst, die mensen aan de top en aan de basis opnieuw kan inspireren tot vernieuwd oecumenisch denken en handelen. Zo is het bedoeld en zo werkt het ook en daar ben ik trots op.

Het is zeker waar, dat oecumene ook aan de basis veel minder leeft dan bij de presentatie van het Limarapport in 1982. Kerken hebben andere problemen, zijn meer met zichzelf bezig en spannen zich vooral in om de eigen identiteit te bewaken en de eigen structuren in stand te houden. Maar het visioen van zichtbare eenheid, dat Christus zelf in onze harten wekt en dat is verwoord in de bede uit Johannes 17: opdat zij allen één zijn, kreeg in ons land wel degelijk óók gestalte in de vorming van de éne Protestantse Kerk in Nederland, waarbij hervormden, gereformeerden en lutheranen elkaar vonden in het éne geloof en de éne kerkorde, die drie verschillende stromingen verenigde tot de éne PKN, die op 1 mei 2004 tot stand is gekomen. Over het verloop van dit verenigingsproces, en alle perikelen die er mee gepaard gingen, zal de geschiedenis oordelen. Maar de vorming van de éne PKN is wel een oecumenisch feit van de eerste orde. En daar ben ik trots op.

Ook op het gebied van de liturgie zien we het effect van het Limarapport, minstens in de PKN, al is natuurlijk nooit met volstrekte zekerheid te traceren welke andere factoren hierin mogelijk ook een rol hebben gespeeld. Over andere kerken kan ik hier nu niet spreken, maar ik weet wel, dat het nieuwe dienstboek van de PKN uit 1998 in de begeleidende tekst expliciet de belangrijke rol aangeeft, die het Limarapport en het rapport Maaltijd des Heren en Kerkelijk ambt  daarbij hebben gespeeld. Ook bij de uitgangspunten wordt het Limarapport speciaal genoemd als een tekst waarin de ‘eenheid van Woord en Maaltijd’ wordt geaccentueerd. Tegelijk werd gesignaleerd, dat kerken van gereformeerde signatuur zich wereldwijd steeds meer oriënteren op vóór-reformatorische liturgie.

Daarbij teken ik aan, dat er in de PKN op liturgisch gebied thans ook een tegengestelde ontwikkeling waarneembaar is, die samenhangt met – wat ik nu maar even noem  – de huidige evangelicaliserende tendensen, waarop professor Barnard ons gewezen heeft.  De Limaliturgie is als zodanig niet in het Dienstboek opgenomen.  Wel treft men hierin allerlei elementen en fragmenten aan, die behalve uit de gereformeerde en evangelisch-lutherse tradities ook afkomstig zijn uit de rooms-katholieke, de oud-katholieke, de presbyteriaanse en de anglicaanse tradities.  In de aanbiedingsbrief van de synode bij Deel II van het nieuwe Dienstboek PKN uit 2004 wordt dit expliciet verantwoord. En het Limarapport wordt door de redactie nogmaals uitdrukkelijk vermeld, met name in verband met de dooporden. Er is zelfs gesuggereerd, dat het Limarapport ‘breed gedragen’ zou zijn.  Rondkijkend in de praktijk van de meeste PKN-gemeenten lijkt me dit eerlijk gezegd een voorbeeld van wishful thinking. Niettemin is het Limarapport op het niveau van de liturgiewetenschap een tekst, die regelmatig geciteerd wordt.  En daarmee kom ik bij de tweede lijn van mijn betoog.

Wat heeft Lima ons in Nederland nog meer gebracht, dat nog niet vertaald is in officiële kerkelijke besluitvorming? Ik kan niet volledig zijn, en beperk me tot enkele hoofdzaken zoals de protestantse bisschop, het ambt, ecclesiologie en katholiciteit; de samenhang van sacrament en ethiek en tenslotte de hernieuwde doopdiscussie. Eerst de protestantse bisschop. Het BEM-rapport heeft in §53 aan de niet-episcopale kerken de vraag gesteld of ze het teken van de bisschoppelijke successie konden hervinden.  De discussie over een mogelijke invoering van het bisschoppelijke ambt was binnen de protestantse gelederen al vóór de verschijning van Lima ingezet en wordt inmiddels al een heel aantal jaren gevoerd.  De dissertaties van Van der Borght en Kronenburg zijn er aan gewijd  en in het blad Kontekstueel sprak ook de rector van het theologische seminarium van de PKN, Dr. H. de Leede zich onlangs uit ten gunste van een bisschoppelijk ambt in de PKN.  Daarmee haalde hij de vaderlandse pers van Friesch Dagblad, Trouw en Reformatorisch Dagblad tot en met de Telegraaf. Hoewel pleidooien voor een bisschoppelijk ambt binnen de Reformata vaak uit praktische overwegingen voortkomen, voert de Leede nu ook een pleidooi voor de Lima-georiënteerde gedachte van een herwaardering van de apostolische successie, die tot uitdrukking komt in de handoplegging. Ik ben benieuwd hoe zich dat verder ontwikkelt.

Voorts wijs ik op de hernieuwde gedachtewisseling, die in 2005 in gang is gezet door de Beraadsgroep Geloven en Kerkelijke Gemeenschap van de Raad van Kerken in Nederland over het ambt in de oecumenische discussie.  Dit initiatief is er op gericht om nieuwe wegen te vinden om zodoende de BEM-impasse te doorbreken De uitkomsten ervan worden momenteel geëvalueerd. Het pas geleden verschenen geschrift van de Nederlandse Dominicanen, getiteld Kerk en Ambt, dat bij de Valkhofpers is uitgegeven, wil een geheel eigen bijdrage leveren aan die discussie en noemt daarbij ook de Gespreksnotitie van de Beraadsgroep. Voor de Dominicanen zijn trouwens niet alleen oecumenische overwegingen van belang, maar ook en vooral ook de behoefte van de basis en de toekomst van de kerk.  

Dan wijs ik op de nieuwe protestantse aandacht voor ecclesiologie en voor de eigen katholiciteit. Op 31 oktober van dit jaar verschijnt er een bundel van protestantse theologen uit de breedte van de PKN, die zich bezinnen op hun eigen katholiciteit binnen het raam van de oecumene. In deze bundel wordt het BEM-rapport geregeld geciteerd, zoals ik toevallig uit betrouwbare bron heb vernomen. Mijn vierde punt is: sacrament en ethiek. Ook daarover zal ik kort zijn. Er is op gewezen, dat in het dooprapport en in het eucharistierapport van Lima aandacht is gevraagd voor de ethische implicaties van het sacrament  en dat hiermee een nieuwe ontwikkeling is ingezet.  Het werk van iemand als Chauvet getuigt daarvan. Ik neem aan dat dit punt vandaag nog wel aan de orde komt. Dat verwacht ik wel van de spreker die na mij komt. Mijn vijfde punt is het hernemen van de doopdiscussie met pentecostalen en evangelicalen. Maar ook de gemengde huwelijken met mensen uit een oosters-orthodoxe achtergrond stellen de kerken in Nederland voor problemen, die door een wederzijdse dooperkenning zouden kunnen worden opgelost. Het Limarapport kan daarbij goede diensten bewijzen.

Ik kom tot mijn conclusie. Na 25 jaar BEM is het doel niet bereikt. Het zou niet van realiteitszin getuigen om te beweren dat er in de Nederlandse Kerken sprake is van een opmerkelijk Lima-effect. Er is nog een lange weg te gaan. Maar de oogst van BEM is niet verschrompeld of verrot. Integendeel. Wie er een neus voor heeft, ruikt nog steeds de heerlijke geur van de BEM-vruchten, die ons van convergentie willen laten proeven, ons verlokken tot consensus, tot eenheid in verscheidenheid en tot de zichtbare eenheid van de gezamenlijke tafelviering, die aan de basis reeds voluit wordt gepraktiseerd.

Dank u wel.

Venlo 29 september 2007